
de andere fabriek geraakle allenks in verval. Na zijn dood (14 Juli 1818) werd ook die verkocht
en twee jaren later gesloopt. Sie transit gloria mundi. Weinig was aulk een uitkomst
te verwachten in den tijd , toen de penning geslagen werd. Deze werd door H o l t z h e t gegra-
v eerd, e n , vermits de eerste gesneden Stempel brak, kostte het inspanning, de afslagen ge-
reöd te krijgen voor het groote feest, waarmede het jubilee van de oprichting der fabriek ge-
vierd werd. Bij die gelegenheid werden 6 4 7 gouden en een veertigtal zilveren aan de gasten
en aan de bedienden uitgereikt. De fabriek was gelegen aan het einde van den Over-
toom , over de Vaart, onder de gemeente Nieuwer-Amslel. Aan den Overtoomschen weg lag
het buitenverblijf van J . A. v a h E ra , met het prächtige, door hem gebouwde huis, dat hij
’szomers betrok (i).
858—859. P l a a t LXXXII. 1800.
P r i j s p e n n in g v a p . d e B a t a a f s c h e M a a t s c h a p p i j y a n T a a l- e n D i c h t k
u n d e . 1 8 0 0 . T e r g r o o t t e v a n 4 0 N e d e r l . s t r e e p e n .
858. Foorzijde. Voor een altaar, op welks bovenrand de naam yan den beroemden
taalkundige ten Kate gelezen w o rd t, en tegen 5t welk een bekranste Her en een trompet'ge-
plaatst zijn, Staat een vrouw— de Taal- en Dichtkunde voorslellende. Zij heeft aan een
jongeling, even als zij in antieke kleeding, die in eerbiedige houding voor haar staa t, een
getuigschrift overhandigd, en wijst hem op den tempel, die in ’tverschiet op een hoogte gelegen
is en met het woord roem in de bovenlijst en een Faam op den top prijkt. In de af-
snede ziet men het wapen der Bepubliek met lauwerfestoenen ter wederzijde en
L A G E M AN F .(ecit).
Keerzijde. Om een mirtekrans :
BATAAF S CHE MAATSCHAP PY VAN TAAL- EN DICHTKUNDE .
JVaarschuwing voor den lezer.
859. Denzelfden eerepenning, maar veel kleiner, vonden w ij, met het onderschrift Lägest
a n inv(enit) en R. V in te les sculp(sil) op het titelblad der werken van de voornoemde Maatschappij
, Eerste Deel, Amst. bij Joh. A lla r t, 1804 , 8°. afgebeeld. In de veronderstelling,
dat deze afbeelding de kleine gouden prijspenning voorstelde, lieten wij de voorzijde van den
groolen eerepenning 858, waarvoor op Plaat LXXXII geen geschikte ruimte was, achter wege ,
te eerder, de wij 1 die voorzijde toch reeds bij Nahdts , Hist oi re numismatique de la Ho 11 an de
Pi. II, n°. 13 afgebeeld en p. 10 beschreven was. Onder het schrijven der toelichting echter
ontdeklen wij , dat het vignet alleen een verkleinde afbeelding vertoont van de gouden of
zilveren medaille, en niet een kleineren gouden dubbelganger, die niet bestaat (s). Men zij
alzoo gewaarschuwd, dien nie t, als wij deden , vruchteloos te zoeken.
De Hollandsche Maatschappij van fraaie Künsten en JVetenschappen nam, als opvolgster der
Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde, in 1806, de voorzijde van den Penning over.
Wij hebben reeds vroeger, blz. 234, te kennen gegeven, dat de Bataafsche Maatschappij
van Taal- en Dichlkunde in het jaar 1800 ontsproot uit de vereeniging van drie Genootschap-
( 1) Getrokken uit mededeelingen door tusschenkorast van Mr. J . d e V r ie s J b r z ., ons welwillend verstrekt do o r 's mans
kleinzoon Mr. J . A. v an E yk , te Amsterdam.
( * ) De penning f 6 , n°. 858 op Plaat LXXXII afgebeeld, werd aan Mr. R(obbrt) H (bndrik ) A r n tz e n io s den X I ISe p t
em b e r mdccci in zilver toegewezen. Deze g a f to en , 23 jaren ou d , een bundel gedichten: Dichtsieraden, Uitspanningen, in
het licht. Zie Biogr. Woordenb., sub Lr. A , blz. 308.
( s ) Voorrede. Dee l I , blz. VII. » Jaarlijks werden twee gouden medailles, ter waarde van dertig ducaten, waarvan de
» verkleinde afbeelding het titelblad v e r s ie r t, uitgcloofd, met bijvoeging van twee zilveren van gelijke grootte a ls de gouden,
» voor de accessits."
p e n , te weten: 1°. Het Amsteldamsch Dicht- en Letterlievend Genootschap » JVij streven naar
de Folmaaklheid,i (1784 opgericht; zie penn. n<>. 606 en blz. 333—334). 2°. Het Taal-en Dicht-
lievend Genootschap te Leyden, » Kunst wordt door arbeid verkregen,> (1766 opgericht, zie
penn. n°. CCCXCVI en788, DI. V. blz. 437 en DI.X. blz. 400) en 3°. Het Rotterdamsch Dicht- en
Letterlievend Genootschap » Studium Scientiarum genetrix” (1). De bloei, welken die Genoot-
schappen aanvankelijk genoten, had, ten gevolge der gebeurtenissen van 1787 en 1795—1799,
plaats gemaakt voor diep verval. Veleleden waren ten lande uilgeweken, anderen door verschil
van politieke denkwijze van gemeenschappelijke samenwerking afkeerig geraakt; de verga-
deringen werden niet meer naar behooren gehouden en de prijsvragen werden niet uitgeschre-
ven of bleven zonder antwoord. Toen kwamen zij, die dezen staat van zaken betreurden,
op het denkbeeid, een beteren toestand in ’tlevente roependoor in-een-smelting. De Leidsche
Vereeniging deed daartoe den eersten stap. Men benoemde gelastigden om een ontwerp van
Vereeniging te beramen, en na herhaalde beraadslagingen kwam de zaak in orde. Uit de drie
Genoolschappen, die ieder een zelfmoord begingen, herrees de Bataafsche Maatschappij van
Taal- en Dichtkunde, gesplilst in drie afdeelingen, in de drie voornoemde steden gevestigd.
Elke afdeeling bleef in hare afzonderlijke huishouding en in de beschikking over hare eigendommen
volkomen vrij en onaf hankelijk; maar ten aanzien van hare werkzaamheden naar buiten
en van de bevordering van haar gemeenschappelijk doel, opbouw van de Nederlandsche Taal-
en Dichtkunde, maakten de drie afdeelingen slechts 66n licbaam u it, onderworpen en bestuurd
door 66n algemeene Wet. De eerste vergadering werd te Leiden gehocrden op 3 September
1800 en door den Voorzitter J a n d e K rtjyff plechtig ingewijd. De beschreven penning werd
uitgeloofd voor »het schoonste dichtstuk op eenig voorgesteld onderwerp en de best uitge-
» werkle en voldoende verhandeling over eenige opgegevene theoretische of staatkundige Stoffe” .
Men gaf (13 Sept. 1800) kennis aan den Agent van Nationale opvoeding (J . H. v a n d e b P a lm )
van het oprichlen der Maatschappij en van hare bereidwilligheid om mede te werken tot de uit-
voering van zijn lastbrief. Daarbij was onder anderen hem de zorg opgedragen om het invoe-
ren van een gelijkvormige spelling onzer moedertaal te bevorderen. De Agent nam het aan-
bod aan en noodigde de Maatschappij u it, door daartoe aangewezen personen de middelen te
doen opsporen, meest geschikt ter bereiking van het doel. Een brief van de Bataafsche
Maatschappij Tot N u t van *t Algemeen, in de vergadering van 1801 bij haar ontvangen, en
waarbij haar af de stukken bij ’tNut aanwezig over dit onderwerp werden overgedragen,
strekte niet weinig tot aanmoediging om de aangeboden taak door te zetten. Er werden zes
leden gelasligd om met den Agent een samenkomst te houden, in welke, met onderling
goedvinden, P . W e il a n d en M. S iege n b e ek . belast werden, de eerste met het samenstellen eener
Ned. Spraakkunst, de tweede met het opstellen eener verhandeling ter beslissing der geschil-
punten over de spelling |||b e id e welke stukken later in ’t licht versehenen (2).
S ie g e n b e ek , toen reeds Hoogleeraar te Leiden, werd in de eerste vergadering tot Voorzitter ,
D. M. G. He l d ew ie r , mede te Leiden, tot algemeen Sekretaris en J . Me s sc i ie r t , van Rotterdam,
tot Penningmeester benoemd. In de aankondiging daarvan in den N. Alg. K. en Letterhode
1800, XIV, bl. 90, wordt gezegd, d a t, »de alzins harmonieuse wijze en eenstemmige geest-
( » ) Do ecrepenning van dit genootschap, da t, volgens N a h u y s , Hist. Num. d e la Hollande, blz. 1 0 , in 1789 zijn eerste
werken uitg a f, is ons,niet geworden, alhoewel in wise Tioeede L ijs t n°. 359 op 1789 opgevraagd, met verwijzing naar den ca-
ta l. de Vr ie s , n°. 2 7 1 4 , alwaar een eercpenning van het Letterkundig Genootschap te Rotterdam, in 1789 aan J a n v a n Os
vereerd (zilver 6 : 9 ) , voorkwam met eengedrukt versje.
( s ) Het eerste deel der Werken z a g , door den ongunstigen loop der tijden, eerst in 1804 het licht. Zie Vad. L ett. 1804
blz. 545—547. Het bevat: 1°. Een verhandeling van Sieg en b e ek over de vraag, In hoeverre behoort de spelling d e r Nederl.
ta a l geregeld te warden naar welluidendheid en gemakkelijkheid der uitspraak1 2°. Een Lierzang voor d e 18a* eeuw van Mr. R.
H . A r n t z en io s , waarschijnlijk met den penning n°. 858 bekroond. 3°. De onschuld, dichtstuk van Ab . V e r eu i, , reeds in 1791
door de Leidsche afdeeling bekroond, maar uit hoofde der tijdsomstandigheden ongedrukt geblevcn. 4°. Een Lierzang op
V in d e l. door Sieg en b e ek . 5°. De D ich te r, lierzang van F r. H rlmerb , — de beide laatste stukken voorgedragen ter verga-
deringen van 1801 en 1803. 6°. Een heerlijke Ode van J . W. v a n Sonsbeek (gestorven in 1 7 9 4 ), de liuwlijksavond.
» drift