
— 334 —
« 8 6 . P l a a t LXVII. 1787.
G c v e c h t a a n d e V a a r t bij J u t f a a s , 9 Mei 17 8 7 .
Foorzyde. Een vrouwelijke figuur, die op een wolk is gezeten en met de linkerhand het
wapenschild van ü tre ch t, benevens een lauwerkrans ei» een palmtak, vastklemt, slingert met
de rechter bliksemschichten op vluchtende gewapenden (i).
Om d e n r a n d :
O V E R W IN N IN G BY IT JT PH A A S
I n d e a f s n e d e :
O N D E R D » YAART
LAG EM AN. F.(e o it )
Keerzijde. I n e e n l a u w e r k a n s :
D O O E
D A P P E K H :( s id )
D E E B U K G EK S
EN
A U X IL IA IE E N
1 7 1 8 7
Om d e n r a n d :
OP O NZ E Y G EN (sie) H I L I T I E ; D O O E D W IN G L A N D E A A N G EV O E B D
Tot in Mei 1787 had de verdeeldheid, die in het vaderland heerschte, nog maar aanleiding
gegeven tot een slrijd op ’t papier en hadden er niets anders gevloeid dan slroomen ran in k t;
nu raakten voor ’t eerst de gewapende partijen handgemeen en werd er bloed gestört. De Slatcn
van Utrecht waren, even als later die van Friesland, in twee kampen verdeeld, het eene te
Amersfoort, het andere te Utrecht gevestigd: en door de Staatsleden te Amersfoort waren reeds
middelen bcraamd om hun tegenstanders tot onderwerping te dwingen, te welken einde door
hcn op den Mei bevel gegeven was aan den Kolonel Graaf van Erraaaa, op Woens-
dag 9 Mei yroegtijdig met zijn geheele regiment uit Khenen, Amerongen en Leersuni op te
rukken, drie kompagnien te Maarsen en Maarsevecn te kantonneeren, vervolgens met het
eersle bataljon van Driebergen op Jutfaas te trekken, van daar de vier kompagniSn van het
tweede bataljon te zenden, twee naar de Meeren en twee naar Harmelen, en vier kompagnien
van het eerste bataljon naar Vreeswijk op de Vaart en de drie overige kompagnien te Jutfaas
te laten, alle in kantonnement (»); ten gevolge waarvan de stad Utrecht alsdan van alle kanten
zou zijn ingesloten.
De gegeven last werd volvoerd en de genoemde troepen kwamen tegen den avond zeer ver-
moeid te Jutfaas en te Vreeswijk aan. Hier was echter bereids een bode gekomen, aan Schout
en Gerechten het bevel brengende van den Kaad van Utrecht, niel te voldoen aan de aan-
B r o u w e r , Wed. van den WelEd. Heer S. v a n S o n , is geinstalleerd den 9den January 1786, en dat den 9<*“ April 1787 de
dochter van de overledene verzocht om zes jongens en meisjes vddr het lijk te hebb en, die daarvoor ieder / 3 ontvingen.
O Misschien bad de graveur het grafschrift op Mr. C. G. Visscher g e lez en , voorkomende in den Post van den Neder-
Rh ijn , n°. 5 6 6 , waar, na de vermelding van he t sneuvelen diens Utrechtschen burgers, gezegd wordt:
De Godheid sag d it bloed en bliksemde ter neer
Het beulenrot en stre ed t voor Utrechts burgerhelden.
( | ) Ned. J a a rb ., 17 8 7 , bl. 1 1 3 6 .
schrij-
335 -
schrijving, bij hen van^die van Amersfoort onlvangen, om voor de inkwartiering te zorgen,
wat nu ten gevolge h ad , dat de aangekomen manschappen zieh verstrooiden ('). De Baad
toch had van die aanschrijving kennis bekomen door het Bestuur van Vreeswijk (zijnde deze
plaats een hooge vrije heerlijkheid der stad) en alsnu, te half-vier uren vergaderd, besloot hij,
met eenparige stemmen, het niet bij het vermeld verbod te laten, maar een aanvallende hou-
ding aan te nemen en een bende van tweehonderd vrijwilligers (deels uit de burgerij, deels
van elders opgekomen), een dertigtal scherpschutters en drie zesponders naar de Vaart te
zenden, onder bevel van het Baadslid J. A. d ’A v e r h o u l t : en reeds tusschen zes en zeven
uur ’savonds verliet dit Corps Utrecht door de Tolsteegpoort (2), ten einde de gepleegde
schennis van slads grondgebied en de insluiting van Utrecht te beletten. Te Jutfaas voor de
brug stuitte men op eenig krijgsvolk, dat echter terugweek, zoodat men onverlet door Jutfaas
trok; terwijl het inmiddels donker geworden was. Omstreeks tien uren op een kwartier af-
sland van Vreeswijk gekomen, stuilten de jagers of scherpschulters, die de voorhoede uit-
maakten, op eenige grenadiers der militie, e n , eer men tijd had gehad om het geschut te
demasqueeren, gaven de grenadiers v u u r, doodden den kanonnier V a u d e r V l e r k en kwetslen
eenige vrijwilligers; terwijl de tweede losbranding nog noodlottiger gevolgen h ad ; iminers
niet alleen werden er weder eenige vrijwilligers gekwetst, maar ook sneuvelde de Kapitein-
luitenant der kompagnie Turkije, Mr. C. G. V i s s c h e r . Doch de jagers waren begonnen te tirail-
leeren: het kanon was gesteld en de vrijwilligers begonnen op hun beurt te vuren. Het mi-
litiebataljon, dat verre van talrijk was, dewijl een groot deel er van zieh verspreid had om
logies te zoeken, en bovendien onvoorzien van geschut, nam de vlucht, eerst naar Vreeswijk
en vervolgens naar de dorpen uit welke het getrokken was. Een-en-lwintig krijgsgevange-
nen (8), een gesneuvelde lamboer-majoor, een viertal vaandels, drie kwartiervaandels, veel
materieel en de krijgskas, met f 30.000, werden in zegepraal naar Utrecht vervoerd. Van den
b u it, voor zoo verre die daarloe geschikt was, werd een krijgstrofee vervaardigd, prijkende
tusschen twee zwarte grafnaalden met opschriften ter gedachtcnisse aan de gesneuvelde Mr.
C o r h e l i s G o v e r t V i s s c h e r en B o b e r t u s v a k d e r V l e r k , die beiden met groote staatsie begraven
en in een aantal gedichten bezongen werden (*). De Staten, te Utrecht vergaderd, kasseerden
den Kolonel Grave van E f f e r e n met zijn geheel regiment, op den 4 <Jen Julij (5), ter zake van het
vergolen burgerbloed; wat echter niet dan een demonstratie wezen kon, terwijl de gekas-
scerde, op last der tegenparlij te Amersfoort gehandeld hebbende, natuurlijk door deze ge-
handhaafd bleef.
« 8 ? . P la a t LXVII. 1787.
H e t in n e m e n v a n K a t t e n b u r g . 3 0 Mei 1 7 8 7 .
Voorzijde. De Overwinning, voorgesteld als een vrouw, met een palmtak in de uitge-
slrekle rechter- en een lauwerkrans in de opgeheven linkerhand. Zij vertreedt het Oproer,
dat met gebroken zwaard en nog brandende fakkel op den grond ligt uitgestrekt.
( 1) Monument van Amsterdam, II. b l. 86 (*).
( ! ) Getrokken uit het Rapport van den Commandant, het eerst medegedeeld in den Post van den Ned e r-Rhijn, n°. 3 6 5 ;
later in de Ned. Jaarb., 1 7 8 7 , bl. 1139— 1146.
( 5 ) Zie de verhooren dier gevangenen Ned. Jaarb., 1 7 8 7 , bl. 1147— 1152.
( 4 ) Zie b. v . Boddaekt, Op het overlyde/n van den heer C. G. Visscher; den P o s t, IX. b l. 8 9 3 , Grafschrift en S. G.
F . , Op den jeugdigen (22jarigen) manhaften Yaderlandschen Burgerheld, a id ., bl. 9 3 3 , Aan Utrechts Braaven na hunnen
trium f, a id ., b l. 917—918. In het HS. Verzamel. van Gedichten, vindt men bl. 7—8 : Op het sneuvelen van C. G. Visscher •
bl. 10: Grafschriften op Visscher en V. n . Vl erk; b l. 17—2 1 : Op den slag van 9 Mag 1787; bl. 22: Op het p ou r tra it en
het wapen van Visscher. Het portret, op satijn, was op de tentoonstelling te Delft 1 8 6 3 , Catal. n°. 3 464; alsmede een
gouden r in g , met haar van V ., n°. 1538.
(* ) Ned. Jaarb., 1 7 8 7 , bl. 2068. Zie nog Verv. Vad. H is t., XVII. b l. 293—3 0 5 ; Ned. M e rc., Deel LXII. b l. 160 en 186;
Monument van Amsterdam, 2de Zang. 1 7 9 1 , bl. 86—93.
Om