
benijddc, en in de vergadering van 6 Januarij 1744 van Magistraat en Vroedscliap werd voor-
gesteld » h e t uitvinden van Gedenkpenningen ter occasie van de verkiesinge van Vroedschap-
0) Pen lot eene recognitie voor de Electeurs.” Er werd eene commissie van zes leden benoemd
om deze zaak te onderzoeken, doch deze poging van de Vroedschap om zieh hierin met den
Magistraat gelijk te stellen, was dezen niet aangenaam, want langer dan drie jaren wist hij
het rapport der commissie» op te houden. Eindelijk den 8 ^ “ Mei 1747, toen deze zulks uit-
bracht en een ontwerp inleverde, werd er eene nicuwe commissie benoemd »om het project
» nader te examineren en de vereischte bepalingen aengaende de bestellinge te maken.” Toen
deze nu den 3den November 1747 daarmede gereed was, verzocht men haar » de inscriptien
» van de geprojecteerde gedenkpenning nader te examineren en te r e f o rm e r e n e n men ein-
digde den 5den Mei 1749 met het ter tafel brengen van een der Vroedschap natuurlijk zeer
welgevallig voorstel, » om de gouden Electeurs penningen van nu af aan te doen cesseren en
» gene nieuwe wederom te laten slaen voor rekening van de stad : alsmede om de agt overige
» penningen ten meesten profyte van de stad te verkopen.”
Tot dit besluit kwam men te ee rde r, daar de raadsbestelling onlangs zeer gewijzigd was. Tot
hiertoe waren Leeuwarden en Franeker de eenige der 11 Friesche steden, die de keuze van
hare eigene regeringspersonen hadden behouden, die de andere negen eerst aan het Hof van
Friesland en daarna aan den Stadhouder hadden opgedragen (1). Den 26sten December 1748
werd echter door Magistraat, Vroedschap en bevelhebberen van Leeuwarden het Diploma ge-
teekend en door alle 72 leden in persoon den Prins W il l e m K a b e l H e n d r ik FRisooverhandigd,
waarbij, » uit aanmerking van de eminente digniteilen en verheffingen van S. D. H. den Heere
» Erfstadhouder als een Vader des Vaderlands ten deele gevallen, almede uit een dankbare er-
» kentenisse van de günstige protectie, welke deze stad heeft genoten van de vroegere. stadhou-
» ders,beschermers des gcloofs en wyd beroemde voorvechters van vryheidengodsdienst, — de
» verkiesinge van de Magistraat van zyn geboorte stad Leeuwarden aeti den Prins werd opgedragen
» en wel erfelijk in mannelijke en vrouWelijke lin ie : met magtiging op hem, om het reglement
» van raadsbestelling naar zyn.wys oordeel te amplifieren ende te altereren of te vernieuwen:”
eene bepaling, die later aanleiding tot zoo veel onlusten gaf (2).
De uitreiking van electeurspenningen scheen dus voor altijd gestaakt te zijn, maar ziet, geen
anderhalf ja a r was na het schorsingsbesluit verloopen, of Magistraat en Vroedschap altereerden
en ampli&erden het den 7den September 1750, en besloten niet alleen het geven der gouden
penningen op den vorigen voet te herstellen, maar ook de uitreiking van zilveren penningen
aan de zeoen Electeurs van de Vroods chap in te voeren, met toekenning zelfs aan die heeren,
welke sedert het eerste voorstel van 1744 electeurs waren geweest.
De reden tot deze spoedige wijziging schijnt gelegen te zijn geweest in den in 1750 günstigen
toestands eens fonds, in 1679 opgericht, de Magistraats- en f^roedschapsbeurs, althans
men besloot, dat de genoemde penningen voortaan daaruit zouden bekostlgd worden.
De Stempels, door A. A n d e l e s vervaardigd, konden echter voor de penningen, aan d e P^roed-
scliapselecteurs uit le reiken, niet gebezigd worden, omdat het woord annua eene jaarlijksche
verkiezing aanduidde, en de Vroedschapsplaats alleen bij overlijden of vertrek vervuld werd.
Ook diende de nieuwe penning iets kenmerkends te hebben ten aanzien zijner bestemming.
En zoo ontstond de penning n°. 652, die eerst den 5den Maart 1753 gereed was. Er waren
toen 4 in goud en 160 in zilver geslagen, waarvan dadelijk 116 werden uitgereikt aan al de
Electeurs sedert 1744, en zelfs aan hunne weduwen en erven, terwijl zij die bij herhaling
Electeurs waren geweest, er verscheidene ontvingen.
Tot 1767 werden nu jaarlijks de gouden penningen uitgereikt aan de drie aftredende magi-
straatsleden » tot een recognitie en erkentnisse van hunne goede officien ten diensle der stad,”
en de zilveren aan de 7 Electeurs, die de Vroedschappen kozen. Doch toen, bij het nieuwe
reglement van den Prins, van 9 December 1766, was bepaald, dat dit kiezen »niet meer by
» lotinge door 7 Electeurs, maar by stemminge van het geheele corps van de Vroedschap
( l ) Tegenw. S ta a t, IV. b l . 2 5 6 , 271.
( : ) Vergeh den Po st van den Ned er-Rhijn. n°. 2 6 5 , VI. bl. 981.
ZOU
zou geschieden, toen vroeg men: wat zullen wij nu met onzen penning doen ? Op deze vraag
werd den 5den Junij 1767 besloten, om aan ieder lid van den Magistraat en Vroedschap er een
te geven » tot een gedagtenisse” , en er zoo veel bij te laten maken als er te kort kwamen.
De Vroedschap was dus wederom penningloos, terwijl de afgaande Magistraat alleen het ge-
not had van deze jaarlijksche greep in de massale beurs. Vooral daarom werd voorzeker, den
3den Augustus 1770, een plan ter tafel gebracht » of men niet nieuwe Gedenkpenningen zou laten
» slaan, applicabel op de tegenwoordige forme en constitutie van Regeeringe, om bij conti-
» nuatie daar van uitdeelinge te kunnen doen, ter gedagtenisse en recognitie van regeeringe en
» gedane officien ten nutte der stad.” Het woord sorte en de geheele electie was vervallen:
andere Stempels en omschriften waren dus noodig. - Terstond werd eene commissie ad hoc
benoemd en de Burgemeester Dr. N ic o l a a s A rw o l d i , hoe hoog bejaard destijds reeds, trad in
eene uitvoerige briefwisseling met J. G. H o l t z h e y . De eerlang ingezondene teekeningen en
omschriften, die zelfs aan de goedkeuring van den Prins werden onderworpen, hielden verscheidene
vergaderingen in dien rüstigen tijd aangenaam bezig, totdat eindelijk, den 7den Maart
1774, het verzegeld pakje met de penningen werd ontvangen en den volgenden dag in volle
vergadering geopend, »als nu de meest gepaste tyd om te worden gedistribueerd, vermits
» men toen gedagte aan *t heugelyk eveneinent der verjaringe van de geboortedag van Z. D.
» H. den Prins Erfstadhouder.” Dit was de penning n°. 653.
De 25 toen geslagen zijnde gouden penningen werden uitgereikt aan de tegenwoordige en aan
de 9 oude leden, benevens den Secretaris en twee klerken, en een daarvan met eene missive aan
den Prins toegezonden. Bovendien ontving elk der gemelde personen ook een afslag in zilver
en werden 40 zoodanige aan de Vroedschap uitgereikt. Er werd verder vastgesteld, dat ieder
lid der regering, bij de aanvaarding van zijne betrekking, zulk een penning zou ontvangen,
de Magistraat in goud, de Vroedschap in zilver (J). Dil alles moest uit de genoemde beurs
betaald worden, die destijds, ten gevolge van het bouwen van de Raadzaal (1760), nog niet
daartoe bij machte was. Den 6dou Januarij 1775 werd zelfs besloten,om, onder andere ontheffin-
gen, ook de kosten der drie of vier gouden penningen jaarlijks ten laste der stads kas te
brengen, gelijk vroeger: even als de res'terende f 805, voor de onlangs vervaardigde. Niet-
legenstaande men in opvolgende jaren gedurig tot dekking van te körten gelden opnam, bleef
men dezen post van weelde behouden, en gaf men in 1780 en 1789, voor 30 gouden afslagen
telkens / 963, uit. Ja, in het laalstgenoemde jaar breidde men de toekenning weder uit, door
den 2,len Febrüarij te bepalen: »om 27 gouden penningen vanf_ 30,— te laten vervaardigen
»voor de Electeurs, tot formeering van eene nominatie tot nieuwe magistraatspersonen.” Tot
1795 werden de penningen bestendig uitgereikt (2). Pas echter had de Municipaliteit zitting
of zij eischte van den gewezen Stads-Secretaris, die geweigerd had in hare vergadering te
komen, de nog onder hem berustende Electeurs- of Regeringspenningen op. Na herhaalde
weigering werd h ij, bij resolulie van 8 April 1795, op eene boete van f 6, genoodzaakt ze
over te geven. Hij gehoorzaamde en gaf de penningen af, die nu voor f 526 werden verkocht
en het bedrag daarvan in de stads kas overgebracht.
P e n n i n g e n , d r a a g t e e k e n s en z i n n e b e e i d i g e v o o rw e r p e n t e r e e r e v a n
Mr. H e n d r ik H o o ft D a n i e l s z ., B u r g e m e e s t e r v a n A m s te r d am . 1787—1789.
6 5 4 . P l a a t LXV. 1787.
G e s t em p e ld e p e n n i n g ( z i lv e r ) .
Voorzijde. Het linksgewend borstbeeld, met p aruik, mantel en bef.
( 1) Holtzhey ontving f 200^ voor het graveren van de Stempels, e n / 938, voor de ontvangen 25 gonden en 60 zilveren
penningen.
( * ) Merkwaardig is h e t , dat de penning n°. 652 zeer veel met het ingesneden jaartal 1786 voorkomt. Werd die toen in dat
vrijheidsjaar op nicuw uitgedeeld ? o f liet men om den daarop voorkomenden, door een liclitglans omstraalden vrijheidshocd
destijds dit jaartal daarop plaatsen ?