
580. P 1 a a t LVI. 1 November 1782.
A ls b o v e n .
Dezelfde penning, maar kleiner (') en onder den geknotten arm alleen de voorletters l.G. II.
581. P 1 a a t LVI. 1 November 1782.
A ls b o v e n .
Het borstbeeld , als voren.
Om d e n r a n d :
1 0 II-(an) D ER K VAN D ER C A P E L L E N TO T D EN PO L O R D ( i n i )
E Q - ( u e s t r i ) T R A N S - ( i s s a i . a n i a e ) A D S C R IP T (ü s ) (3)
JOIIAN BERK FAN B E R CAPELLEN TOT BEN POL, BESCHREFEN IN B E RIBDER-
SCHAP FAN OFERIJSSEL.
583. P l a a t LVI. 1 November 1782.
Foorzijäe. Het borstbeeld van Ca p e l l e n , rechts gewend.
Om d e n r a n d :
I D VAN D ER C A P E L L E N TO T DE PO L R:(eg en t ) V.(an) OVER.(rjssEi.)
Keerzijde. Een blaffende Keeshond, slaande op een voetstuk, dat met een lauwerkrans ver-
sierd i s , en daarboven :
G E T R O UW H E ID . ¡ J
Dil penningje diende, als ruim twee eeuwen vroeger de Geuzepenning, tot leus, en werd
aan hals- of horlogiebandje gedragen. Gelijke leuzen vindt men in de speld, op PI. LIV.
L‘. I. afgebeeld, een Kapel voorstellende, van goud of zilver bewerkt, en met hoedanige de
mans hun overbemden, de vrouwen haar halsdoeken versierden. Die mode, omtrent dezen
tijd, of iets la te r, begonnen, duurde tot in 1787 (4). Ook op medaljons werd Ca p e l l e n s af-
beeldsel, ’t zij reeds vöör, ’t zij,wat meer waarschijnlijk is, na zijn overlijden (6 Junij 1784),
gedragen. Het Koninklijk Penningkabinet bezit er een (582*, pl. LVI), dat met zijn borstbeeld
prijkt, rechts gewend en in zilver gedreven, achter glas. Het is ovaal, met haakjes en drie-
kleurig lint. Op den buitenrand is gegraveerd: J D B ( a e o n ) VAN DER CAPELLEN TOT DEN
POL. Zoo vindt men in de rijke verzameling van den Heer P. H. v a n G e l d e r , te Velp, een
zilveren borstbeeldje van Ca p e l l e n .
De eersle van de penningen, hierboven beschreven, werd aan Ca p e l l e n in goud aangebo-
( * ) l-Iet kwam onder n°. 3143 in lood voor in de penningverzameling van Munniks van Clekf en berust thans in het
Kon. kabinet.
( 2 ) Alleen de voorzijde is ons. in lo o d , voorgekomen, in de rijke verzameling van den Heer P. II. van Gelder, te Velp.
( s ) Hetzelfde penningje komt voor met het beeid van H. Hooft Dnz. op de keerzijde, o f met IIooft op de voorzijde en op
de keerzijde den Keeshond.
( * ) Voigcns B i ld e r d ij k , als ooggetuige sprekende, droeg na de herstelling alles oranje; doch de wijze waarop men het
dro eg , bleef de partijen onderschciden; even zoo ook de lussen aan den knoop op den ho ed, d ie , gelijk de Hoogleeraar Tyde-
man aanteekent. een V(rijheid) o f een W(illem) vormden. Zie Gesch. des Vaderi. , XII. bl. 8 4 , 217.
d en , op den 26stcn April 1783, bij gclcgcnheid van een plechligen maallijd, ter ecrc van zijn
herstelling en met andere polilieke bedoelingen, in de Doele op de Garnalenmarkt te Amsterdam
gegeven door een zeventigtal Patriotten (*). Die maallijd, ook door P a l l a n t t o t Zuitiiem
Drost van IJselmuiden, en andere bekende mannen van naam en invloed bijgewoond, ver-
wekte veel opziens en werd niet ten onrechte beschouwd als mede den grondslag gelegd te
hebben van een patriotsche vereeniging voor de Zeven Gewesten (2). De vijf hoofdslukken of
zinnebeeidige voorstellingen, bij het nagerecht opgezet (3) , de feestdronken, daarbij ingesteld (*),
de gedichten (5) , daarbij voorgedragen, en de gezongen liederen (6) hadden alle die strekking.
Den tweeden der beschreven penningenontving Ca p e l l e n insgelijks in goud, hangende aan
een keten van ’t zelfde metaäl, en deze vastgehecht aan een perkament, met dit inschrift:
» Ter eeuwige en onsterfelijke Gedachtenis van den Edelmoedige Ridder J o h a n D e r k B a r o n
v a n d e r Ca p e l l e n , Heer van den P o l, A p e ltem , Altfo o rt, Hagen etc. Beschreven in de
Ridderschap van Overijssel etc. etc. etc.
» Die in navolging der aloude waere Ridderen, den onderdrukten bystand biedende, door
wys beleid, onvermoeide vlijt, standvastige verduuring, verachting en overw'inning veeler
wederwaerdigheden, zonder dat zyn groote geest bezweek, de Vryheid van den Vryen Landman
in Overyssel tegen het slaefsche ju k van Drostendiensten, met Gods hulp, heeft verdedigd. —
Die ook door de .rechtvaerdige uitspraak der Ed. Mog. Heeren Staeten deezer Provincie, ße-
schermers van Recht en Vryheid,- het wit zyner loflyke poogingen, in, de geheele uitroeying
van die harde en verachlelyke dienstbaarheid heeft bereikt. — Voor deezen rechtgeaerten Ridd
e r, den roem onzer Edelen, hebben wij Huislieden van Twente, met algemeene toejuiching,
deezen brief, als een gedenkteeken onzer dankbaerheid voor zulke voortreffelyke daeden, opge-
richt. — Zyne Edelmoedigbeid, die onze voorgenomen dubbel verschuldigde kostbaerer ver-
eering heeft afgeslaegen, kan ons niet'weigeren, dat wy hem hierby tevens een recht van
altoosduurend verblyf in onze Dankbaere ,herten opofferen; eene dienstbaerheid, die wy aen
braeve Regenten, welken alle slaefsche diensten van een vrygevochten volk verfoeyen, tockcn-
nen. —»W y wenschen, dat dit gedenkteken by zyn laeter nageslagt, eeuw uit eeuw in , ge-
zien en onze erkentenis daerdoor vereeuwigd worde. — Wy hebben deezen door de Boerrich-
ters uit elke Boerschap doen ondertekenen, en, omdat wy geen zegel gebruiken, een gouden
gedenkpenning met het opschrift:
( ! ) Ned. Jaerb. , 1 7 8 3 , b l. 577—58 4 ; Beschr. v. Am st. Verv., XVIII. bl. 228. Jan Gabriül Tegelaer, kruidenier tc
Amsterdam, overhandigde den penning in een doos aan Capellen. De overige feestgenooten bekwamen er een in z ilv er , ver-
vat in een verzegelden omslag; het zegel vertoondc den vrijheidshoed in een lauwerkrans en verlieht door zonncstralen, met
het omschrift: Z y gedoogd geen Dtoinglandy. Vergl. den Navorscher, VIII. b l. 3 6 3 ; Ned. M e re., LIV. bl. 219—220.
( * ) Men kan dit cenigzins opmaken uit de tegenwoordigheid van v c len , die geen Amsterdammers waren, onder de gasten.
Ook zegt de schrijver van he t Vervolg op de Vad. H is t., V. bl. 77, d ie , als geestverwant van de feestgenooten, wel op de hoogte
was van hetgeen zij bedoelden, » dat men op den dag van dezen maaltijd den grondslag legde voor volgende naauwere en ge-
wigtiger verbindtenissen, tusschen Regenten en Regenten, Burgers en Burgers.” Een ander vriendenmaal, van gelijken aa r t,
was reeds den 4*“ November 1782 voorafgegaan. Verg. Van Kämpen , Vad. K a ra k terk ., II. 2 . bl. 672.
( 3 ) z ij stelden voor: I . B e Hersteide vryheid d e r Republiek, een tempel, waarin, .onder allerlei zinncbceldige figuren, ook
de wapens van Capellen , van den Pensionaris E . F. van Berckel en van den Burgemcester H. I I o o f t D z . voorkwamen;
II. Oldenbarnevelt op zijn graf staande, weder met figuren en met bijschriften, aan Vondel en de Baronesse de La n n o y
ontlecnd; II I . De Vrije Z e e ; IV. De verbindtenis me t Noord-Amerika: in den tem pe l, die deze voorstelde, zag m en , bchalvc
de noodige Herkulessen en vrijheidsmaagden, ook het wapen van den Rotterdamschen Burgenieester van Berckel, die tot
Gezant bij de nieuwe Republiek was benoemd; V. De overwonnen Dtoinglandij, slaande op de afschaifing der Drostedienstep en
waarin de wapens van Capellen en Pallant tot Zuithem voorkwamen. Een uitvoerige beschrijving dier dessertstukken
vindt men in de Beschr. v. Am st. Ve rv ., XVIII. bl. 228—233.
(4 ) z ij golden: 1. De Republiek der Vereenigde Nederlanden; 2 . den Koning van Frankrijk, ’s Lands bondgenoot; 3. de Vcr.
Staten van N . Am erika; 4 . de Vaderlands&efde; 5. de Vrije Zee; 6 . de vemietiging van alle dtoinglandij; 7 . h e t he rsiel van
’s Lands regten; 8 . het goed geluk van alle pogingen to t ’s lands teelzijn. F. A. van der Kemp, toen leeraar der Doopsgezindcn
te Leyden, en die later een niet onbelangrijke rol in 's lands geschiedenis vervuldc, stehle den dronk in op Cappellbns heu-
gelijke herstelling.
(®) Deze werden voorgedragen door Pieter Vreede, toen koopman tc Leyden, en door Jan Lugt Dirkz. , koopman te
Amsterdam. Ook in den Post van de Neder-Rhijn vindt men een gedieht ter cere van » van der Capellen , intredendc ten
Feestmale.’’ Een naamlooze parodic op die fcestmalcn beslaat 16 bladzijden.
( • ) Deze waren door Vreede vervaardigd. Zie Besch. v. Amst. Verv., XVIII. bl. 233.