
Het eerste onderzoek der muntkus onder het muntmeesterschap van M. H. L o u s e had ia
1787 plaats gehad, wanneer de penning no. 681 (bl. 330 beschreven) geslagen werd. Het
omschrift der voorzijde van n°. 814 doet het vermoeden ontstaan, dat er in 1793 aan de munt
le Harderwijk gebrek was a a n ’t metaal ter smelting en stempeling. Trouwens de oorlog moest
het om te smelten numerair doen verdwijnen en er tevens de vraag naar vermeerderen.
815. P l a a t LXXVII. 1793.
Op d e k o m s t v a n K a r e l L o d e w i jk , A a r t s h e r t o g v a n O o s t e n r i j k , a l s
K a p i t e i n -G e n e r a a l in B e lg ië e n h e t v e r d r i j v e n d a a r u i t d e r
F r a n s c h e n in 1 7 9 3 .
Foorzijde. ’s Vorsten borstbeeld, rechts gewend, geharnast en met het breede lint der
orde van Ma r ia T h e r e s ia versierd.
Om d e n r a n d :
CAR-(oi.vs) LTD-(oviovs) A R C I I - ( id v x ) A T S T ( e ia e ) B E LG -(ii) P R A E Ï ■ (e c t v s )
KAREL LODEWIJK, AAMTSHERTOG FAN OOSTENRIJK, LANDFOOBD IN BELGIË.
Keerzÿde. Boren , een guirlande ; beneden een palm- en een lauriertak, gekruist.
Daar tusschen ;
EV S IS -
E V G A T ISQ -(ve) G A L L IS -
B E L G A B YM -
CVM- P R IN C I P E - SYO-
PO R T YNA- R E D V X -
M D C C X C I I I .
TERWIJL DE FRANSCHEN VERSTROOID E N OP DE FLUCHT GEDREVEN WORDEN,
KEERT DER 13ELGEN GELUK M ET IIUN FORST TE RUG.
De Gentsche Hoogleeraar C. P. S e r r u r e heeft in het vierde deel (1836) van den Messager des
Sciences et des A r ts de la Belgique, onder den titel : Numismatique. Continuation de T histoire
metalltquo des Pays-Bas, p. 301—304, eenige bladzijden aan den arbeid van onze voor-
gangers gewijd, voor zoo verre die destijds was in ’t licht versehenen (Fervolg, Deel I—III).
Bij die gelegenheid heeft hij een Description de médailles et je to n s, relatifs à T histoire Belgique,
frappées pendant le X V I IP siècle, dans les Pays-Bas Autrichiens medegedeeld , bl. 305—
327. Deze beredeneerde beschrijving is door den bekenden staatsman en geleerde J. J. Raep-
saet (i), ten behoeve van het Kon. Nederl. Instituut opgemaakt, en loopt van 1744—1796.
Bij onderscheidene penningen geeft hij belangrijke aanteekeningen, en zoo vinden wij van
hem op n°. 46 (ons n°. 815) de navolgende opheldering, die wij te liever plaatsen als afkom-
stig van iemand, die ’t geen hij verhaalde had bijgewoond.
( >■) In den Messager van 1836 komt tegen over b l. 301 een staalgravure voor van Ch . Ongh bn a , van den prächtigen
gouden penning, in 1787 door de twee standen (a d el en boeren) van de hooge en läge Burgvoogdij ( Châtellenie) van Audenaar-
d e n , vereerd aan J . J . Ra e p s a b t , als Raadsheer Pensionaris, voor zijn moedige verdediging van de Constitutie van Viaanderen
tegen de verordeningen van Keizer J ozef II. Bij niterste wilsbeschikking vermaakte Raepsabt dit stuk aan de univer-
siteit van Gent. Zie t. a .-p ., bl. 311 ( 1 ) en aldaar de beschrijving, bl. 311—314.
H l
( » ) R aep sa bt stelt hier de goede gezindheid der Belgische patriotten wel wat fraai gekleurd voor; althans in Augustus
1793 dorst nog een Graaf van Limminghe, als afgevaardigde bij .de Staten van Brabant, in het bijzijn van Prins Ka b e l verklären
, q yM p rife ra .it d e ravoir en ce pa y s les carmognoles aux vexations aclueltes (*).. Zie het schrij ven daarover in den Messager van
1 8 3 9 , p . 8 3 , e n , over den onwil der Staten in 1 7 9 4 , om den Keizer te ondersleunen, a id ., p. 84 . Dat gebrek aan medewer-
king verhaastte, na den slag van Fleurus, waar Oostenrijk reeds weinig tegenstand had getoond, het reeds maanden vroeger
in overweging genomen besluit, om Belgiü aan zijn lo t over te laten.
(* ) Zekcr verlangdo hij de Carmagnoles terug om Fransch to leeren spreken, waar hij , blijkcr
siecht in t’huis was. 1 de aangchaalde uitboezeming, nog bitter
Ml
¡ ü
» Het bestuur der Nederlanden was door de Keizerin-Koningin (M a r ia T h e r e s ia ) ten huwe-
» lijksgift aan de aartshertogin Ma r ia Ch r is t in a gegeven. Deze vorstin en haar echtgenoot, de
»>hertog A l b e r t , zouden evenzeer door de Beigen bemind zijn geweest als hun voorganger
» Prins K a r e l van Lotharingen, indien zij maar even gelukkige tijden beleefd hadden. De
» prinses was eene schoone vrouw, vol geest, welbespraakt, statig en vast van karakter. De
» prin s, wel onderlegd, beminde en beoefende kunsten en wetenschappen. Zijne zagtaardig-
» heid en vriendelijkheid verwierven hem de liefde der Beigen en temperden soms de kleine
» uitvallen van prikkelbaarheid die de prinses wel eens niet altoos in moeijelijke omstandigheid
»kon beteugelen of verbergen, en die onafscheidelijk zijn van troebelen. Met uitzondering
»daarvan, was zij minzaam, maar zulks met waardigheid. Prins A l b e b t was zeer rijk , en
» het bestuur van Beigig leverde de Prinses jaarlijks 300,000 Brabandsche florijnen o p ; boven-
»dien had zij nog groole bezittingen in Hongarije; haar hof was schitterend, waarlijk koning-
» lijk en beiden beviel het verblijf in de Nederlanden Maar de onaangenaamheden, die zij
» ondervonden bij de uitvoering der kennelijke bedoelingen van Jo se ph II en der geheime be-
»doelingen van L e o p o l d , die-door den eersten inval der Franschen gestuit werden, deden bij
» het vorstelijk paar waarschijnlijk den wensch ontstaan, om het overige gedeelte van hunne
»levensdagen in rust door te brengen, en van het bestuur, ten behoeve van hunnen neef,
»den aartshertog K a r e l , dien zij tot hunnen algemeenen erfgenaam hadden bestemd, afstand
» te doen. Het hof van Weenen had gezien hoe de Beigen in 1791 de Franschen met opene
» armen hadden onlvangen, omdat zij de bedoelingen van Keizer L eo po l d , tot verwezenlijking
» der Veränderungen door J o se ph II beoogd, hadden doorgrond. Bovendien zagen zij hem ken-
» nelijk de patriotten van 1792 vervolgen, terwijl hij zoowel in nationale als in vreemde en
» opgeschroefde afkondigingen gevoelens openbaarde, die bewonderingswaardig om hunne
» opregt-, edel- en zachtmoedigheid waren. Maar tevens had het hof van Weenen vernomen,
» dat de patriotten de Fransche zijde hadden verlaten, zoodra de Franschen door hun decreet
» van 15 December 1792 zieh aangemaligd hadden om de burger- en kerkelijke constitutie van
»het land omverre te werpen. Deze daadzaak had de oogen van het hof van Weenen geopend.
» De patriotsche Belgische staten (in weerwil van hunne aanhoudende tegenbeweeringen, dat
» zij niets anders als het eenvoudig behouden van hunne oude Constitutie vroegen) waren al-
» daar altijd als oproerlingen afgeschilderd. De Keizer F r a n s I wenschende de vrede en rusl
» in deze gewesten terug te brengen, besloot zijn vertrouwen te hergeven aan Staten, die zoo
» moedig de opregtheid van hunne verzekeringen te midden der Fransche omwenteling hadden
» geopenbaard. Hij keurde dus den afstand van den Aartshertog en Aartshertogin goed en
» zond den Aartshertog K a r e l als Gouverneur-Generaal in de Nederlanden, met den graaf
» von Met tern ich-Winnehurg tot Minister. Doze beantwoordden volkomen aan de bedoelingen
»van den Keizer en aan de billijke verwachting van alle deelen van het Staatsligchaam (i).
» De herinnering aan deze gelukkige verandering toi erd door dezen penning vereeuwiqd. Maar
»de tweede inval der Franschen in 1794 kwam echter dezen schoonei dageraad verduisteren,
» en de daarop volgende gebeurtenissen, die geheel Europa omkeerden, maakten weldra een
» einde aan de Oostenrijksche heerschappij in de Nederlanden.”
K a r e l Lo d e w i jk van Lotharingen, geboren den Uden September 1772, was dus nog in den
bloei zijner ja re n , toen hem het bestuur der Oostenrijksche Nederlanden werd toevertrouwd.
Hij voerde eerst aldaar het bevel onder den Prins van Coburg (bij den volgenden penning te
vermelden), werd vervolgens aangesteld tot Veldmaarschalk-Luitenant van het Keizerrijk, I