
- 28
en de geleerden in dit en andere gewesten uit te lokken om gezamcnlijk de belangen van ons
vaderland, door de uitbreiding der waarheid, geleerdheid en deugd, met kracht en nadruk
te bevorderen.” — Eene wet werd ontworpen en de titel aangenomen van het Genootschap ter
hevoi'dering van mittige kunsten en wetenschappen te Vlissingen.
Bij ondervinding bleek, dat het getal leden te gering was, om het doel dat men zieh voor*
stelde te bereiken, en in Maart 1768 begon men pogingen aan te wenden om het te verster-
ken. Allengskens gelukte d i t , en nu besloot men den 29 November 1768 Z. D. Hoogheid Prins
Willem V uit te noodigen, het protectoraat te aanvaarden en goedgunstig toe te staan dat hem
het Eerste Deel der Verhandelingen werd opgedragen ; welk een en ander geschiedde. Den
15 January 1769 werden acht leden tot Directeuren benoemd, welk getal later werd vermeer-
derd. Voorzitter werd Winckelman , Onder-Voorzitter Chakgoion : Secretarissen Tjeenk en
Brake l, Thesaurier Gallandat. Men stelde eenige punten vast, waaronder (bij Art. VI), »dat
het Genootschap ieder ja ar eene of meer vragen bepalen en aan ’t publicq bekend zoude ma-
k en , met toezegging van een gouden médaillé, geslagen op den Stempel van het Genootschap
en op den rand hebbende het jaartal en den naam van den schrijver, die de vragen het best
zal beantwoord hebben.” Jaarlijks (Art. VIII) zou het Genootschap nog twee zilveren pennin-
gen uitdeelen aan de inzenders der beste verhandelingen of waarnemingen. Voorts Werd een
programma uitgevaardigd, waarin de vragen ter beäntwoording, voor den eersten Mei 1771
werden voorgesteld. Op het einde van February 1769 gaf men aan de regering van Vlissingen
kennis van het oprigten van het Genootschap, aan hetwelk dien ten gevolge by Resolutie van
den Raad dier s tad , in d°. 4 Maart 1769, » de Karner van de Keure en Lands Vierschaer” ten
gebruike werd afgestaan : waar dan ook op den 22 Maart 1769 de eerste Vergadering van Directeuren
gehouden werd. Bij resolutie van de Staten van Zeeland in d°. 23 Maart 1769, werd
de oprigting van het Genootschap goedgekeurd en daaraan vergund , het aangenomen zegel te
gebruiken. De bëkrachtiging geschiedde echter ten name van het Zeeuwsch Genootschap der
Wetenschappen te Vlissingen, van welke naamsverandering werd kennis gegeven.
De bijzonderheden hier vermeld, ontleenen wÿ aan de Historie van het Genootschap, vöör
het Eerste Deel (1769) van de Werken geplaatst (*). Het ligl buiten ons bestek, over de ver-
dere lotgevallen daarvan tot op heden uit te weiden (*). Genoeg zij h e t, nog te vermelden,
dat het zieh al in den aanvang door bijzondere w.erkzaamheid onderscheidde, zoodat het zieh
in 1789 reeds gedrongen voelde, een beredeneerd register als Xllde Deel, Ilde Stuk op de verhandelingen
en stukken uit te geven. De tÿdsomstandigheden deden echter den ÿver verflaau-
wen. Wel zagen van 1789—1792 nog drie deelen het lich t, maar daarop volgde eene langdurige
rust. Het eerste deel der Nieuwe Verhandelingen verscheen eerst in 1807. Zoo als uit de op-
dragt aan Koning L o d e w i j k blijkt, had men zelfs in 1801 in overweging genomen, de Maatschap-
pÿ te sloopen. Hiertoe was men echter niet overgegaan, doch wel om hären zetel naar Middelburg
over te brengen,waar de meeste Directeuren en Leden met ter woon gevestigd waren. Van
tÿd tot tÿd versehenen nu bundels met de Nieuwe Verhandelingen 1807—1835, in 1836 ver-
vangen door de Nieuioe Werken:'Deél I. 1836—1839, Deel II. 1845, en het Archief, beheizende
vroegere en latere mededeelingen, voornamelijk in hetrekking tot Zeeland.
433. P 1 a a t XXXIX. 1769.
O n t g r o n d i n g s - p a s s a g i e - g e l d te R o t t e r d am .
Lood: Eenzydig.
De klimmende Leeuw van Holland, het ligchaam bedekt door het wapen van Oranje-Nassau,
tusschen het jaartal 17 — 69.
( ! ) Vergelijk Vaderl. Histor. Vero., XXIV. bl. 1 6 8 ; Stua rt , I I . bl. 51 3 ; Ned. M e rcu riw , 1 7 6 9 , b l. 135; Ned. J a e rb ., 1 7 6 9 ,
bl. 376—3 7 8 ; 1 7 7 0 , b l. 1221—1242.
. (* ) Zie Ned. Ja e rb ., 1 7 7 1 , bl. 1187—1 1 4 2 , 1247— 1 249; 1 7 7 2 , bl. 833—9 7 2 ; 1 7 7 3 , b l. 1110—1 1 14; 1 7 7 4 , bl. 848—50 ;
1 7 7 5 , bl. 7 8 1 , 9 2 0 ; 1 7 7 6 , b l. 901—9 0 4 ; 1777 , b l. 1005—1 009; 1 7 7 8 , b l. 1446—1449; 1 7 7 9 , bl. 802—8 0 9 ; 1 7 8 0 , bl.
693—704; 1 7 8 1 , b l. 1 587; 1 7 8 2 , b l. 1 239; 1 7 8 3 , b l. 4 5 0 ; 1 7 8 5 , bl. 1605; 1 7 8 8 , b l. 1 1 8 , 1643; 1 7 8 9 , bl. 1 424; 1 7 9 1 ,
b l. 3 3 5 ; 1 7 9 4 , b l. 6 8 7 ; 1 7 9 5 , b l. 1173.
Om
Om d e n , r a n d :
O N T G R O N D IN G P A S S A G IE G E L T R O T T E RD AM .
Tusschen de pooten van den leeuw ingeslagen: N(ummer) 604.
434. P l a a t XXXIX. (Zonderjaartal.)
A ls b o v e n , v a n G o r in c h em .
Lood: Eenzydig.
De klimmende leeuw van Holland.
Om d e n r a n d :
O N T G R O N D IN G G O R IN C H EM . N ( um m e r ).
In de Ordonnantie op de kollekte van het regt der Ontgronding, Uitvoer en Dooroaart van den
T u rf, van 2 Decemher 1749, leest men:
Art. 1 4 :; » En om voor te komen alle kwade praktyken zal niemand, wie hy zy, vermögen
eenigen tu rf, schoon die op de ontgronding o f dooroaart aangegeven i s , in schepen, schuiten,
karren, wagens, sieden, binnen eenige steden of dorpen, buiten de sluizen hiervoor gemeld,
in de Provincie van Holland, hetzy in het Zuider- of Noorder-Kwartier of Westvriesland, mögen
brengen, of zal gehouden wezen, alger hy denzelven turf lost of doet lossen, te gaan by
den Kollekteur van den voorz. Impost, of by den Sekretaris van de plaats, waar geen Kollekteur
zoude mögen zijn, en aldaar te laten opschryven zijn’ regten naam en woonplaats, de-
welken hem geven zal een teeken of lood, waarby blyken za l, dat hy zieh heeft laten opschry-
ven , & zullen geene Tonsters of Vulders, zoo wel in de Steden als ten platten Lande in het
werk treden om Turf te tonnen, voor en aleer zy het zelve lood of teeken zullen hebben ge-
zien, alles op de boete, enz.” — en in de Ordonnantie op de Konsumtie van den T u r f en Holen
, van 2 Dec. 1749: -
» Art. 6. Item &c.
» en zullen geen tonsters of vulsters in eenig werk mögen treden, om turf te tonnen of vul-
len, voor en aleer zy hetzelve lood of teeken zullen hebben gezien en ontvangen, enz.” (').
435. P l a a t XXXIX. 1769.
V i j f t i g j a r i g h u w e ly k v a n B a r t h o lo m e u s v a n d e n S a n t h e u v e l en
G o s e w in a M a r ia M om b e r. 31 D e c em b e r 1 7 6 9 .
Voorzijde. Een k in d , waarmede, dewijl het ongevleugeld i s , vermoedelijk Hymen wordt
bedoeld, giet een offerschaal uit over een omkranst altaar, aan het strand geplaatst; regts en
links een zeilend schip. Daarboven hangen van een tak de navolgende acht wapens af, zijnde,
wanneer men van de linker- naar de regterhand te lt:
1. van REES, (mannelijk), van keel met drie schuins liggende hoeden, 2 en 1, van zilver.
2. van SANTHEUVEL, (vrouwelijk), "j
(vrouwelijk),V van sinopel met drie konijnen,^vruuwciyj&j, > 2 en 1, van zilver.
(mannelijk), j
O ) Reeds kort na het uitvaardigen der Ordonnantie van 2 December 1749 werden dergelijke penningen als de onder N». 434
en 435 afgebeelde, geslagen. Wij bezitten er twee: de eerste is zeer groot en van lood; aan de eene zijde gestempeld, heeft
hij den .klimmenden leeuw van Holland tusschen 17 — 5 0 , en het omschrift: ONTGRONDING DORDRECHT N°. (15). De
andere is kleiner (Muntmeter van van Gelder N°. 4 0 ) , heeft Vz. den klimmenden leeuw tusschen 17 — 50 N°. ( 8 ) , Kz. : ge-
kroond wapen en daarboven: DELFT.
5.