
Om d e n r a n d (als vervolg op het randschrifl der voorzijde):
P r e d i k a n t te H ip p o ly tu s h o e f en W e s t e r l a n d 1 7 5 6 . te E d am 1 7 5 7.
in ’sQ r a a v e n h a a g e 1 7 5 9.
Drie kerkleeraars (l), die den naam van W igbold Muilman droegen, zijn in de 18do eeuw op
hun standplaats ’s G-ravenhage gestorven, en op elk van hen is een penning geslagen. De
eerste overleed den 29stenMaart 1746; de tweededen 7den Februari 1759. Het model van den op
dezen geslageu penning schijnt ook voor dien wij hier voorstellen gediend te hebben ; althans
in den Gatalogus van het Penningkabinet van P. Smidt van Gelder (2) wordt deze aldus be-
schreven: «Voorz. Borstbeeld enface,met den Bijbel voor zieh. D. W illem Muilman, Th.Doct.,
geb. 27 Dec. 1697, overl. 7 Febr. 1759. Ke e r z. Predikant te Haamstede 1721, te Voorschoten
1722, te Alkmaar 1730, in ’s Gravenhage 1736. Op ’t v la k : Grafschrift; ’t isMuilman dieenz.»
Wat onzen W igbold Muilman betreft, als geleerde schijnt hg niet veel naam gemaakt te hebben
, doch wel als patriot, wat hem na de omwenteling van 1787 vele onaangenaamheden be-
rokkende: ja zelfs was bij sommigen de haat tegen hem en zgn ambtgenoot Johannes Heringa
zoo groot, dat het hun onmogelijk werd, hunne ambtsbediening openlijk uit te oefenenen hun
naauwlijks veiligheid binnenshuis verzekerd werd. Zij leverden daarom dan ook een ver-
zoekschrift in bij het Hof van Holland en bij de Regeering van ’s Gravenhage, om bescher-
ming voor persoon, huis en goederen, daarbij hun bereidwilligheid te kennen gevende om
een oranje-gekleurde verklaring of politieke geloofsbelijdenis af te leggen. Hierop volgde een
waarschuwing van het Hof (21 Dec. 1787 genomen en 25 Dec. afgelezen), om genoemde leer-
aren in hun dienstwerk niet te stören. Dit had günstige gevolgen, wat Heringa, maar niet
wat Muilman betröf; immers de eerste godsdienstoefening onder zijn voorgang, na de waarschuwing
gehouden, werd verstoord en hijzelf, onder het toen in den Haag geliefkoosd
scheldwoord: Kees de hat u i t ! naar huis geleid (3)
800 A. P l a a t LXXV1I. 1793.
Op h e t a a n v a a r d e n v a n h e t G om m a n d o o v e r Z u i d h o l l a n d d o o r d e n
E r f p r i n s v a n O r a n j e -N a s s a u . 8 M a a r t 1 7 9 3 .
Voorzijde. Volgens de gedrukte verklaring, die de vervaardiger van dezen vrij ruw gesneden
penning gaf, stelt de daarop vertoonde krijgsman den god Mars voor, of liever Z. D. H.
W illem VI, Erfprins van Oranje-Nassau. Hij rust met de linkerhand op een schild (dat hij
vermoedelijk van Pallas heeft geleend; immers het prijkt met het hoofd van Medusa) en
zwaait in de rechter den veldheerstaf, het teeken zijner nieuwe waardigheid. Zijn oogen
zijn gevesligd op een tweede schild, dat hem door een hand, die uit dewolken voortkomt,
wordt toegestoken (zeker om te gebruiken als ’t andere aan stukken is geslagen) en waarop
het wapen van Oranje-Nassau is afgebeeld. Voor zijn voeten ligt de Leeuw met de zeven pij-
len en het opgeheven zwaard tot ’s Prinsen bescherming, terwijl het Alziend Oog de stijve
groep van boven bestraalt.
Om d e n r a n d :
IK ZAL ZE B E S C H E RM E N
Vertaling van Oranjes schildleus: Je mnintiendrai.
( >) Zie Nävöfscher, X III. b l. 174 en 2 0 3 , en de aldaar aaugehaalde schrijvers ; alsmede G la s io s II. bl. 541.
■(*) Cat. V a n G e ld e r , 1. n°. 3^72; N a v ., X III. b l. 146—147.
• ( 3 ) Ned. Jaarh., 1787, b l. 5913—5 9 1 6 , 5 9 3 0 ; Vad. H ist. Verv., XX. bl. 343—352. Hetgeen aldaar gezegd wordt, dat
Muilman » eenigen tijd daarna” overleed, is onnaauwkeurig. Hij komt ook nog voor in de Ned. Jaarb. van 1 7 6 6 , bl. 1 0 7 0 ,
in de toen zoo veel gerucht makende censnur van zeker lidmaat. Vergeh boven, bl. 84 (3 ).
— 423 —
ln d e a f s n e d e :
G. S T E B N B E E K ( I ) .
Keerzijde. Onder twee gekruiste palmtakken :
W IL L EM DE V I
E R F P R IN C E VAN
O RAN G E EN NAS SAU
V O E R E N D E H E T
COMMANDO O V E R
Z U ID T H O L LA N D
E n in d e a f s n e d e :
D O K D B E O H T B E N i A
8 M A A B T 1 7 9 3
800 B. P l a a t LXXVII.
A ls v o r e n Op d e z e l f d e g e b e u r t e h i s .
Voorzijde. Als 809 A.
Keerzijde. ,Als 809 B; maar in de afsnede is het aanvullingstakje weggelaten.
Het ligt niet in den aard van ons werk, een aaneengeschakeld verhaal te geven van de
merkwaardige gebeurtenissen in ons Vaderland: het heeft alleen ten doel, de penningen toe
te lichten, die tot herinnering dier gebeurtenissen geslagen zgn, of die bij den landgenoot
eenige belangstelling kunnen verwekken, uithoofde van de persoon, die er op genoemd, of
het feit, dat er op vereeuwigd is. Niemand verwachte dus hier een omstandige beschou-
wing van de oorzaken, de geschiedenis, en de gevolgen van den krijg tegen Frankrijk in
Belgie en op de Fransche en Nederlandsche grenzen in 1793 en 1794 gevoerd, een k rgg, die
door de latere alles overstelpende gebeurtenissen op den achtergrond geschoven en schier in
vergetelheid is geraakt; wij verwijzen h e n , die er meer van willen weten, naar de uitvoe-
rige bulletins en berichten, daarover in de Nederlandsche Jaarboeken te vinden. Wij doen
zulks te eerder, omdat de penningen 809 A—B omtrent den krgg zelven niets vermelden en de
penningen 815 en 816 niet van Nederlandschen oorsprong zijn en den krgg van ’t jaar 1793
slechts in ’t algemeen herdenken; — welke penningen, met de noodmunten van Maastricht
819—821, de eenige zijn, die tot het onderwerp betrekking hebben. Noch de wakkere
feiten onzer Prinsen, noch de heldhaftige verdediging van de Willemstad, kon den tijdgenoot
opwekken, er in ’t metaal de herinnering van over te brengen aan het nageslacht.
Het zg dan, ter toelichling van den penning 809, genoeg bij den lezer in ’t geheugen te
roepen hoe de vreeselijke gebeurtenissen, die in Frankrijk hadden plaats gehad, een oorlogs-
veYklaring der Franschen aan Keizer Leopold ten gevolge hadden (20 April 1792) en deze
wederkeerig een oorlogsverklaring van Pruisen aan Frankrijk (26 Juni 1792). Hiermede
stond in verband het terugroepen van onzen gezant Lestevenon van Berkenrode, die tegen ’t
einde van September 1792 Parijs verliet: e n , reeds bij hun brief ten geleide van den staat
van oorlog voor ’tja a r 1793, gewaagden de Staten Generaal van de gevaren, die de Republiek
omringden, en van de stormen, die dreigend opstaken (2).
( 1) G. St e en be ek was wellicht een der stempelsnijders van de munt te Dordrecht, d i e , in het verblijf van d'
daar, aanlciding v ond, dezen penning en den volgenden te maken. Hij wordt bij Kramm niet genoemd.
( * ) Z il l e s e n , Geschiedenis d e r Nederlanden, 1° D e e l, bl. 2 4 ; Vad. Hist. V e rv ., XXX. b l. 28 ( * ) , 70, 187.