
Keerzijde. Gelijk aan de keerzijde van N°. 612, Plaat LX, waardoor deze penning tevens
herinnert het overlijden van Jhr. J. D. v a n d e r Ca p e l l e n t o t d e n P o l, in het vorige ja a r (6
Junij 1784).
Het gronddenkbeeld van dezen penning i s : Nederland, onder Gods vaderlijke hoede en in
de hoop van een verbond met Frankrijk en Pruissen, in den aanvang van het jaar 1785,
wacht gewapend de vijandelijke houding a f, door den Duitschen Keizer, ter zake van de ge-
schillen over het openen der Schelde, aangenomen.
Het ontstaan, den loop en de beeindiging dier geschillen zullen wij bij liet te voorschijn
brengen der penningen n°. 626 a—b vermelden. Genoeg zij het hier te wijzen op den titel
van een geschrift, onder dagteekening van 10 November 1784 in ’t licht gekomen, om aan te
toonen welke vrees e r , ten tijde dat H o l t z h e y de voorzijde van den penning bewerkte, voor
de bliksemschichlen bestond, die de Rijksadelaar in zijn klaauwen slingerde. De titel luidt:
Treurbazuin uitg almende op eenen Vaderlandsohen toon den rampzaligen toestand waarin de
Republiek door den vredebreuk van Keizer Joseph I I gebragt is.
O l » . P l a a t LX. (1785).
B e l o o n i n g s p e n n i n g v a n P r i n s W i l l e m V.
Voorzijde. Het links gewend, geharnast borstbeeld van Prins W il lem V, het haar met lin*
ten gekapt.
Onder den geknotten arm leest men S C H E P P.
Keerzijde. Een bloemkrans.
Om d e n r a n d :
W IL H E L M US V. D . ( e i ) G-.(ä a t i a ) PR IN '0 .(b p s ) ATJR . ( a n t i a e )
WILLEM V, IOOR GOES GENAUE P R IN S VAN ORANJE.
Hoogst waarschijnlijk was het deze penning, die aanleiding gaf tot het gedieht, ’t welk wij
hieronder, als een proefje van den tijdgeest, laten volgen. Een Rotterdammer, die zieh onder
de zinspreuk Semper idem verschool, gaf h et, met een Heilwensch by de 37ste verjaring van
Prins Willem (8 Maart 1785), uit onder den titel v an :
H Ä R TE TA E L van eenen waren, ouwerwetschen vaderlander: by gelegenheid der onlangs uit-
gekomene medalje; verbeeldende zyne doorluchtigste Hoog heit, den hoogstgeboren
Verst en Heer Willem den vyfden, enz. enz.
Dit’s beeid van Willem van Orange en Nassauw
De hoeksteen, de pylaer, van *t waglend Staetsgebouw,
Het roer van ’t zinkent schip der zeven bondgenoten:
’s Lands dierbaersl oogelyn, uit Koningsbloed gesproten;
Van vorsten voortgeteelt, wier dappre heldenmoed ,
j Voor vaderland’ en kerk’, verpandde goed en bloed:
Van legerhoofden en vloolvoogden, d ie , geboren
Voor vuur en stael, in ’t veld van Mars, nooit moed verloren.
Heeft vader Willem n ie t, ten spyt van ’t Spaensch geweld,
In Neerland, op de Speer, den vryen hoed gesteld ?
Laet heische laster tans, zig, meer dan ooit verkloeken,
Om, Frizoos grooten zoon, te scheiden, te vervloeken;
Waerdoor dat Monstcrdier des Heeren gramschap le rg t:
Dees schuiffelende slang, die zig in ’t stof verbergt,
Zal eerlang, door Godts wraek’, den kop zig zien verpletten;
Wanneer de Heer den voet hem, op den nekk’ , zal zetten.
Des
Des vorsten blanke deugd slraelt yder in ’t gezicht:
Prins Willem’s zuivre trouw houdt elk aen hem verplicht:
Zyn onbevlekte ziel is wars van valsche streken.
Men hoorde onlangs (l) hem, in den Statenkring, dus spreken:
» Hoe meenig voorslag hebben wy den Siaet gedaen!
» Vermeerdering van land- en zeemacht äengeraen;
» Maer, al vergeefs: en ’t blykt van agt’re n , in deez dagen
»Ons vaderland waer’ vry van alle de oorlogsplagen,
» Had men myn pogingen, zoo heilzaem voor dit lan d ,
»Geschraegt; maar neen, men wees die alle van de hand! ; :
»Nu zoekt men, al ’t verderf, ons, schuldloos, aen te wryven,
» Welk een ontaertheit. . . I d a n , ik zoek getrouw te blyven;
» Getrouw tot aen myn dood’ , ofschoon ik ga gebukt,
» Door all’ den zwaren last’, die bei myn schoudren d ru k t,
» Ik waeg myn goed en bloed tot heil der onderzaten.”
Dus sprak de prins, voor ’t oor der algemeene Staten;
Gezeten aen het hoofd van dien geduchten kring.
Tans heerscht een diepe stilte, in ’s lands vergadering;
De vorst spreekt vorstentael I geen wonder! zwaerst beledigt,
Is ’t meer dan ty d , dat zig Orange, op nieuw verdedigt;
Zulks eischt zyn naem, zyn roem, zyn huis, zyn hoog geslacht:
Een Koningsdochter heeft Prins Willem voortgebragt.
Door dees Verd.ediging; door dit vrymoedig spreken,
Is Willem’s onschuld, heel der natie, klaar gebleken.
Triomf! myn Vorst braveert! de laster ligt aen band!
Triomf! s’ Lands vader bleef getrouw a e n ’t Vaderland.
Intusschen kunnen nyd en laster nog niet zwygen;
Zy woelen, rusteloos, om ’t naer hunn’ wensch’ te krygen.
» Hun aenhang groeil — »ga voort,” (blaest hen de Satan in)
»Reliegt Oranje op nieuw; haest krygt g e ’t naer uw’ zinn’.”
Het vloekgespan gaet voort, om heischen twist te zaeyen:
Zy vleyen zig, hun haen zal eerlang Koning kraeyen;
W y l’t Loevesteinsch gespuis, zo o ’t schynt het veld weir wint.
Maer, ’t beste deel v a n ’t volk blyft, eeuwig, prins gezint.
Laet dan de Vrycorpist (’t zy God’ geklaegt!) hem drukken;
Zyn helsche poging zal verydlen, gansch mislukken:
De prins blyft prins, hoe fei de nyd hem hoont en smaet;
Ja, ’t Eminente hoofd (2), a e n ’t roer v a n ’t schip van Staet.
( 1) In 1784 had Wil l em V zijn gedrag verdedigd in een brief aan de Staten der verscbillende Gewesten. Vad. Hist.
V e n ., V III. bl. 56—60. In de eerste maanden van 1785 leverde liij een vertoog in ter zelfde zake; zie a ld ., X. bl. 25 38.
Velen verhieven dat stuk kemelhoog; anderen spraken er niet van dan met de uiterste veraebting; en be id en , zoowel he t vertoog
als de b r ie f, stonden ten doel aan heftige kritiek van tegenschrijvers, vooral van den Po st van den Neder-Rhijn, 1.1. bl. 38.
(* ) Eminente hoofd. P etrus H o f s t e d e S . S. Theol. Doctor, Professor honorarius en Predikant te Rotterdam, schrcef
eens in die dagen als een warm voorstander van het Huis van Oranje-Nassau, »dat indien m en , met verlating van de gewone
beteekenis dier woorden, door oproermakers mögt verstaan de verdedigers en hoogschatters eener vrye Staatsregering me t een
eminent hoofd uit den Doorlugtigen Huize van Oranje en Nassau, liy het zig voor groote eer zou rekenen onder de zulken te
mögen geteld worden." Deze qualificatie o f Stelling werd hevig door zijn tegenstanders gegispt en g a f aanleiding tot veel gc-
sclirijf. Hofstede verdedigde zieh daartegen in zijn Apologie tegen de lasterende nieuwspapieren en andere Schriften van dezen
tijd , 2° druk, Rotterd. 1 7 8 5 , bl. 79—95. Dit uitvoerig geschrift (de 2*« druk te lt 348 bladzijden) lokte weder ettelijke
tegenschriften u it, als b. v . Eerste b rie f van Hendrik B rinxma Jz. (een pseudoniem), Schoolmeester en D o ipsrigter te Hoge-
breintum aan . . . P . H ofstede. Franeker 1 7 8 5 , 46 blz. — op zijn beurt weder bestreden in den brief van R einhart aan
Vreerijk over den onlangs uitgekomen l ’“ a b rie f van H. Brinxma . 40 blz. Bij een Ttoeede B r ie f van H en d rik B r in x u a Franeker
1 7 8 5 , 72 b lz ., werd eene plaat in 't koper gevoegd, de school van Brinxma voorstellende, waar d e z e, met bullepces en
plak, den professor uit verdrijft, die met een zotskap op 't hoofd en een rarckiek — o f liever een bak met pleisterbeeldjes
Oran