
l n d e a f s n e d e in e e n k a r t e l :
OP
HOOG GEZAG
I n d e n s o k k e l :
I . G. H O L T Z H E Y F E C .( it ) 1
V. 5 6 6 . P l a a t LUI.
G o u d e n e e r e p e n u i n g , a a n d e s c h e e p s v o o g d e n , d i e bij D o g g e r s b a n k
g e s t r e d e n h e b b e n , to e g e k e n d d o o r d e S t a t e n -G e n e r a a l
d e r Y e r e e n i g d e N e d e r la n d e n .
Voorzijde. Het wapen van Hun Hoog Mögenden, met het omschrift:
C O N C O R D IA R E S P A R Y ^ J C R E S C U N T
DOOR EENDRACET BEEIDEN KLEINE ZAKEN ZICH ÜIT,
of: EENDRACET MAAKT MACET
Keerzijde. In het midden het wapen van het Vorstelgk Huis van Oranje-Nassau, omgeven
door de ridderorde van den Kouseband, met de spreuk: honi soit qvi mal y pense {Wee hem
die er ktcaad u it denkt). Daaronder Oranjes leus: ie maihtiendrai [Ik za l handhaven).
Om het wapen zijn die der Zeven Provincien, met vruchtdragende oranjetakken aan elkander
gesnoerd.
Om d e n r a n d :
D IS C O R D IA MAXIM iE D I I pA B U N TU R
DOOR TWEEDRA CET GAAN DE GROOTSTE (zaken) TE N IE T Q) ,
of: TWEEDRACET BR EEKT KRACET.
V. 5 6 9 . A. P l a a t LIH.
P e n n i n g , a a n d e m a n s c h a p p e n v a n h e t sm a l d e e l d o o r
P r i n s W i l l e m V v e r e e r d .
Voorzijde. Het gevleugeld beeld der Overwinning , staaude op een antieken voorsteven ,
( 1) Afgebeeld en beschreven in d e Ned. Jaerb., 1 7 8 1 , bl. 1743—1 7 4 4 , alwaar wij le z en , dat deze penning, van wege den
Zeeraad, uitgereikt is aan alien die de statelijke begrafenis hebben bijgewoond. Wie dat waren, kan men aldaar, bl. 1740—
1 7 4 2 , lezen. Ook bij de Jonge , t. a. p i . , b l. 7 8 9 , is de penning afgebeeld en beschreven. M. G. de Cambon, geb. v a n
der Werken , g a f in 1781 een gedicht uit te r gelegenheid van de Gedenkmunt te r glorie van Bentinck.
( 3 ) Afgebeeld bij lb F r a n c o v a n B e rk h b y , Zeetrrumph, b l. 4 52. Volgens de Nederl. Jaerb. , 1 7 8 1 , b l. 1 5 3 2 , ging het
p lan , betreffende bet geven van penningen en andere eerbewijzen, van K in sb e r g en zelven uit. De Prins belastte zijn Kamer-
h c c r, Graaf van H b id e n , met be t doen vervaardigen der medaille, bl. 1533. Vergel. S t u a r t , IV. b l. 256 (1 ). De penn
in g , dien Zoutman bekwam, hing aan een gouden ketting, dien der overige hoofdoffideren aan oranje lintcn. Op den eerst-
gemelde stonden de navolgende woorden ingesneden: A a n d e Vice-Adm.(\nz\.) Zoutman te r belooning van de d a p p e rh e it, ge-
toont in de a ctie op Doggersbank 5 yi«y.(ustus) 1781. Zie d e Jong e , t . a. p i . , b l. 553 (1).
De penning, aan v a n Kinsbergen vereerd, werd door hem vermaakt aan het Kon. Ned. Institwut en kwam vervolgens aan
de Kon. Akadenue van Wetenschappen, en berust thans in bet Kon. Penningkabinet t e ’s Gravenhage. Hij draagt het volgende
gegraveerde kantschrift:
TER BELOONING VAN DE DAPPERHEIT GETOONT IN DE ACTIE OP DOGGERSBANK 5 AUG. 1781.
Die van Bentinck, wegendc 1204 w ig tje s, werd in Februarij 1 8 6 1 , als n°. 3 1 2 4 , ter verkooping van h e t rijke penningkabinet
van Dr. Munniks v a n Clbef , te vergeefe geveild. De aanzienlijke innerlijke waarde van f 1300 schrikte de koopers af.
( 8 ) L e Franco v a n Berkhby , t. a. p i . , bl. 446 (* ), z e g t : » Of he t geval het wilde is de beeltenis van den Engel op
de eerpenning' door den Prins geschonken, zeer gelijk aan den E n g e l, die op de graftombe van Willem den Eersten staat, ten
minste dat is mijne zinspeling.” Had wellicht de beroemde Fran s IIemsterhuis , die den penning ontwierp, dat beeld tot
model genomen ?
waarwaarvan
de snebbe een leeuwekop vertöont en met zeven pijlcn pronkt, en op welken men
het woord
D OG G ER S
BANK
gescheiden door een lauwertak, leest. Zij houdt in de linkerhand een palmtak, met een olijve-
twijg doorvlochten, en houdt met de rechter een krans boven de dagteekening, die in het
veld des pennings gegrift is.
Y* AYG.(ü s t d s )
MD CC
LX X X IOnder
den voorsteven het naamcijfer S . ( c i i e p p ) (i).
L ä n g s d e n b o v e n r a n d :
FA X Q V A E R IT V R B E L LO
VRE DE WORDT DOOR OORLOG VERWORVEN.
Keerzijde. In een lauwerkrans:
E X I
M I A E
VI R TU
T IS
P R A E M
IVM
PRIJS VOOR TREFFELIJKE DAPPEREEID.
( ' ) Deze voortreffelijkc stempelsnijder, lioezeer minder algeraecn bekend dan de IIoltzhey’s , inunttc, volgens het
werkje, getiteld: Gedenkpenningen en munten u it de penningkas van een lie/hebber (*) der hedendaagsche penning künde te Dev
en ter, 1833—1835 (3 stukjes, met 3 platen) bl. 3 8 , evenzeer uit in het snijden van fijne steenen, als in het graveren van
Stempels. De schrijver beroept z ieh , tot staving van zijn ge zegde , op J . C. de Jonge, Notice su r le cabinet des médailles e t
d e sp ier res gravées de S. M . le Roi des P a ys-B a s, p . 70—1 7 5 , en op Rudocphi , Recentioris aevi nurmsmata c a e t., Berolini, 1829,
p. 3 0 , n°. LXX1II. Te recht noemt Rudolphi daar Schbpp een uitstekend kunstenaar, antiquorum more area uirinque excavata
u ten s, simplicitate e t elegantia nulli cedens. Inderdaad hebben de penningen van Schbpp een antiek voorkomen, dat de Sici-
liaansch-Grieksche munten herinnert, en günstig afsteekt bij de meeste andere uit dat tijdvak, d ie , over ’t g eh e e l, zelfs de fraai-
ste niet uitgezonderd, zieh meer door uitvoering dan door vinding onderscheiden en veelal mecr den naam verdienen van tee-
keningen in ’t metaal bewcrkt, dan van penningen. Wel is waar, aan Schepp stond meermalen (zie o . a. de penning op Campe
r , 1 7 8 6 , en vooral dien op Su f fr en , 1784) de leiding van F. H emsterhuis ten dienste.
»De penningen van SchepP ,” zegt va n Doorninck , »vallen tusseben de jaren 1775—1790. Waarschijnlijk was hij een
Duitscher van afkomst. Althans Georg Ludwig Schepp wordt vermeld als een goed medailleur bij Ammon , Sammlung berühmter
Medailleurs, n°. 4 1 8 , en Johan Christoph Schepp, vermoedelijk de zoon van den eerstgenoemde, was in 1763
stempelsnijder in de munt op den Plessenberg te Leipzig (Fu s l i , Künstler-Lexikon, 2 Th.) (+ ) . Onze J . H. Schepp schijnt
hier te lande gekomen te zijn met den Vorst v a n Waldeck, voor wien en voor wiens Agent Z a n d er s , hij kostbare fraaije
steenen graveerde. Men weet niet wanneer hij is overleden, maar w e l, dat hij geen betrekkingen heeft nagclaten en hij bij
zijn overiijden in geen günstige omstandigheden verkeerde (§).” Schepp werkte inzonderheid voor Prins Willem V en voor de
Oranjepartij ; doch na 1788 geraakte het doen slaan van penningen hoe langer hoe meer uit de mode, zoodat er voor de kun-
stenaars, die bepaaldelijk van dat vak moesten bestaan, geen werk, en bij gevolg geen brood was.
(*) »Do sclirijvcr daarvan is Mr. M. van Doobninck, dcstijds Lid van de Tw cede Karner der Staten-Gcncraal en van den Itaad der stad Deventer, Curator
der Doorl. Scliolc aldaur en als Burgcmccstcr dicr stad in 18S7 overleden.” Aant. van J. P. Abend , in een cxemplaar van dit (niet in den linndel
gekomen en by de licflicbbcrs gesehnt) werkjej voor welk cxemplaar de scbrljver zijn dank sebriftelyk betnigd heeft uan gcmeldcn Ifeer, dat het stülpe
(zijndc n*. 1) nog door diens zorg in het licht was versehenen. Zie v. d. Aa, in v. Doobninck (M. van).
(f) Schlickeysen , t. a. pl., bl. 149 en 333, noemt J. C. S. Schepp stempelsnijder te Diets en Frankfort a/M., 1749—1770. G. L. en J. ü . Schepp
worden niet by hem vermeld.
(§) Van Doobninck geeft nog een overziclit van de hem bekende en later door ons tc vermelden penningen, alsmcdc van steenen, door Schepp vervaar-
■ligd, dccls naar afdrnkkcn, in zijn bezit, of naar de vermelding daarvan in den Catalogue van Vosuaeb, ’s Hage, 1800.
Om