
inkruipsels, waar en onder welke gedaante zij mochten voorkomen, goed te keuren, of te verbergen.
Voor de slaven had hij zieh vroeger in de bres gcsteld, voor zijne eigen medeburgers
zou hij dit niet nalaten. Een bron van knagend verdriet was het hem, nog op de vrijc
balzen van veelen zijner mede-ingezetenen de zoo diepe en duurzame teekenen van het pran-
gend ju k eener dienstbaarheid te moeten aanschouwen, sedert 1681 niet meer verschuldigd.
Het charter, dat de ingezetenen van alle dienstbaarheid ontslaat, was hem sedert de vergade-
ring van 4 April 1776 , niet door hem bggewoond, bekend geworden j maar reeds den 22s*;en
Maarl 1777 had hij ter vergadering van de Staten, bij gelegenheid van een ingediend verzoek-
schrift, zieh verplichl gevonden te verklären, d a t, naar hij meende te kunnen gelooven, het
stuk der Drostediensten, ten tijde der deliberatien daarover gehouden, door de meeste leden
niet gekend of beschouwd was in het lich t, waairin het sedert door de Heeren van Zwolle was
geplaatst. Thans zou hij zulks nader ontwikkelen. Nu volgde een vluchtig onderzoek van
den oorsprong der dienstbaarheid en van dien der Drostedienslen, afkomstig uit » de vuile
bron van die zoogenaamde regten van oppermagt” , en welke de vroegere Landsheeren aan de
Drosten als een gedeelte hunner »wedden of emolumenten” schenen te hebben afgestaan. Na
de Resolutie van 18 Maart 1631, waren die diensten niet meer dan een bloot inkruipsel, dat
niemand in Overijssel behoefde te eerbiedigen. Met haeren (!) gelde waren zij in der tijd af-
gekocht. Het charter zelf, in de Memorie ingelascht, toonde het aan. De vrijlating was gekocht
en betaald en door kwitantie bevestigd. De latere deliberatien of resolutien van 1709,
1717, 1718, 1725 en 1776 konden hierin geen verandering brengen. »Ik mag” , ging hij
voort, »mijne verontwaardiging niet verbergen over de onbeschaamdheid { over de strafbare
snoödheid, van h e n , die zieh , na den jare 1631, niet ontzien hebben om, met verbreking der
goede trouw, en met gevaai* van vernietiging van alle onderling verlrouwen tusschen de Regeerders
en Hen die geregeed worden, onze Ingezetenen op nieuw met het vernederend juk
der dienstbaarheid te drukken. Zij der Drosten, die het eerst door middel van een misbruikt
gezag over de vreesachtige buitenliedcn en van eenen te grooten invloed in de regeering, de
Drostendiensten op nieuw invoerden, zijn de schuldigen. Een P h il ip s met zgn Va r g a s s e n möge
’t verkrachten der Privilegien een spei, het herroepen derzelve een gedeelte der Souvereiniteit
rekenen, wy hebben geleerd, dat alle eigendom heilig is.” Hierom oordeelde h ij, dat al wat
sedert 1631 op ’t stuk der Drostediensten was gedaan of besloten, als uit zieh zelf nietig en
krachteloos te beschouwen was, terwijl de Resolutie van 4 April-1776, als niet eenparig geno-
men, zulks bovendien was in den vorm. De slotsom van zijn betoog was een voorstel tot het
uitvaardigen eener publikatie, de ingezeten ten platten lande ten eeuwigen dagc ontslaande
van Drostediensten.
Zoo immer, dan was op deze Memorie het Fransche spreekwoord, c’est le ton qui fa i t la
mttsique, van toepassing. Had Ca p e l l e n , die zelf daarin erkende, hoe moeilijk het valt, oude
palen te verzetten, de moeilijkheden, wat de zaak betrof, niet nog vermeerderd door moeilijk-
heden in den vorm te scheppen, hij had waarschijnlijk reeds spoedig zijn doel bereikt; nu
duurde het tot 23 Februarij 1783 eer zulks bij publikatie (2) geschiedde. Inmiddels had de
voorsteller, vooral ten gevolge der heftige wijze (3) waarop hij zijn voorstel had ingekleed,
( 1) Ca p e l l en , Reg en t, bl. 9 3 , h e e ft: * met haeren” , doch de Deductie van de Heeren van de Ridderscliap verbetert het
als in den tekst.
( * ) De publikatie luidde: "Ridderscliap en Steden, in annmerking nemende, dat de goede Ingezetenen geen kennis dragen
van de afscliafling der Drostendiensten, hebben goedgevonden, het pracsteeren van de zoogenaamde Drostendiensten ofte af koop
van dien af te schaffen, gelijk dezelve zullen zijn en blijven afgeschaft en de Ingezetenen om het doen ofte pracsteeren van de-
z clve diensten ofte afkoop van dien ten eeuwigen dage gelibereerd enontheven. Gedaan binnen Deventer den 23stCQ Februarij 17S3.
«Ter ordonnantic van Hoogemelde Heeren Staten
(get.) Derk Dcmbar.”
( 3 ) Dat C a p e lle n te.liard van stal was g e loopen, erkende hij later zelf. In zijn Request van 26 October 1778 bood hij aan,
alles te royeeren 't geen men te taxatoir aanmerkte. Zie Tweede B r i e f , bl. 58. In het antwoord daarop leest men van een be-
oordcelaar: »Zoo a ls de zake begonnen wierd, was het eene zeer siegte Staatkunde, dat liy de leden der Vergadering, diemede
voor deze zake moesten stemmen, door het toonen van eene meerderheid (superioriteit) en door onvoegzame expressiün voor het
Iloofd stiet. Dit was om de allerzagtste bewoordingen te gebruiken een Tccken, dat liy het menschclijk hart niet kende, en den
naam van uitmuntenden Staatsman niet verdiende” ; en bl. 5 7 : » Hy had in het oog moeten houden, dat daar men aangevangen
geen
geen geringe onanngenaamheden te verduren. Zijn partijgenooten lieten het allijd voorkomen,
als of hem die alleen om de zaak werden aangedaan, om het voorstel zelf ; zijn bestrijders
daar-en-tegen gaven daarvan de schuld aan den vorm, door hem gebezigd. Bij de Staten be-
gon men met de Memorie dan ook uit dit laatste oogpunt te beschouwen en die in handen te
stellen van een Kommissie, ten einde door deze zou onderzocht worden, of er ook eenige taxa-
toire termen tegen de overige leden der Vergadering in gevonden werden. In een nader stu k ,
op 21 October 1778 door C a p e l l e n ingeleverd, ten geleide van verklaringen, afgelegd door
acht oude lieden, dat de Drostediensten in het Drostambt IJsselmuiden onbekend waren , ver-
meerderde h g , door het bezigen van nieuwe bittere uitdrukkingen, zijn schuld in de oogen
zijner mederegenten. Geen wonder, dat op den 2 3 s t en October 1778 de meerderheid der Staten
goed vond, den Heer C a p e l l e n t o t d e n P o l te injung er en, het op den 1 3 «len April 1778
ingeleverd vert oog over de Drostendiensten weder na zieh te nemen, » met betuiginge van
deszelfs leedwezen over de taxatoire expression in hetzelfde voorkomende niet alleen, maar
ook over het laten drukken en verspreiden enz.” Nadat C a p e l l e n aan den Griffier, die zijn
antwoord op deze injunctie herhaaldelgk was komen vernemen, telkens had te kennen gege-
ven, d at, terwijl hij zieh van geen misdaad bewust was, er zijncrzijds berouw, leedwezen
noch schuldbekentenis kon plaats hebben, gelastten de Staten, wederom bij meerderheid,
den Advokaat-Fiskaal van Salland, » tegen C a p e l l e n - t o t d e n P o l voor de Hooge Bank van
Justitie der Provincie te procedeeren, wegens de taxatoire en ongemesureerde expression en
het doen drukken en divulgeren van dezelve, met inthimatie aan denzelve Heere v a n d e r C a p
e l l e n t o t d e n P o l om zieh tot uitdragt van zaeken u it de vergadering van Ridderscliap en
Steden te ont houden.”
Het sprak van zelf, dat C a p e l l e n in deze Resolutie niet berustte. Reeds den 26s<en October
1778 diende hg een request van décharge bij de Staten in , later gevolgddoor een Remonstrantie
aan den Prins Erfstadhouder, en een Nadere memorie hetrekkelijk de Drostendiensten, den
19den Februarij 1779 aan de Staten aangeboden. Rechtsgeleerden gaven, hangende de procedure
, hun gevoelen breedvoerig over C a p e l l e n s handelingen in druk uit. Herhaaldelgk kwam
de zaak ten Landsdage van Overijssel ter sprake, de procedure bleef slepende (!) en geraakte
gelieel aan den spijker, toen de minderheid in de Staten, die C a p e l l e n was toegedaan, van
lieverlede meerderheid geworden was; ten gevolge waarvan hij den l sten November 1782weder
in de Staten zittirig nam. Buiten af had de zaak aan velen, die er geenszins of maar ten halve
in betrokken waren, stof gegeven om de pen op te vatten, meestal tot verdediging, somwijlen
tot bestrijding van C a p e l l e n s gedrag (ä).
lieeft een Socrates den mantel te willen uittrekken, zig ook nog wel iemand zoude vinden een Capellstje het Stoff van de vleu-
gels te kloppen om de geele (Oranje) couleur van de w itte (Lelie) te onderscheiden.” Vergel. de halve bekentenis in het Juslificatoire
A d v y s , b l. 4 5 ; en vooral in de Deductie (1 7 8 3 ), I . 2 . De aanwesigheid d e r verregaande In jurien , b l. 16 71.
( 1 ) Zie de oorzaken daarvan in de Dedu ctie , Deel 1 , 17 8 3 , vermeld.
( * ) Zoo b. v. 1°. B r ie f van Jan Flapuit te W in Holland aan zijn Neeve in den Haag, 5 November 1778 (in h .s .k o p y ln
de boekerij der Maatsch. van Ned. Lett, te Leyden). 2». Bedenkingen van Frank de V r i j (V . d . Kemp) , over het vertoog van
de onwetligheid der Drostendiensten ; zie Vad. L e t t., 1779. 3°. Drie brieten (4 Augustus, 10 December 1778 en 17 Julij 1779),
over de Drostendiensten, door een Heer u it Twenthe aan een koopman te Amsterdam geschreven, m e t twee d ichtstuk jes, een aan
den Stadhouder, en een aan V. d . Ca p e l l e n , door E. H . J . (V . d . Kemp). Zie V. d . A a , Deel X. bl. 10 6 : beoordeeld
in de A lg. Bibliotheek, II. bl. 420—421 ; Hed. Vad. L e t t., V I I ., b l. 4 8 6 , en 1 7 7 9 , b l. 429. Zie ook S t u a r t , IV. bl. 249.
De (eerste) brief werd bij publikatie van de Staten van Overjjssel verklaard voor een naamloos, eerroovend, famous libel en
eene premie van 200 Dukaten uitgeloofd aan diegenen, die den auteur daarvan zouden ontdekken. Zie Capellen , Reg en t, b l.
142. 4°. Antwoord (van 21 Februarij 1779) op den Tweeden B r i e f , door een koopman u it Amsterdam ¿um een heer u it Ziooll.
5°. Zedige dog Vrymoedige aanmerkingen op het Vertoog 1779. Zie Vad. L e t te r o e f , 1 7 7 9 , bl. 429. 6°. B r i e f van een Heer u it
Leeuwarden (8 Maart 1781) aan zgn vrind in Holland. 7°. Vrymoedige aanmerkingen a an den heer u it Twenthe door een koopman
te Deventer (8 Januarij 1 7 8 0 ), Vad. L e t t . , VII. b l. 169— 172. Deze vlugschriften (2—7) en de stukken bl. 1 8 7 , in de noot ( 3 ) ,
sub 1 en 2 aangehaald, verzamelde F. A. v a n der Kemp en gaf z e , na Capellens dood, in 1785 te Leyden u it, met een ge-
plaatdruktcn t it e l, als: Stukken over de Drostendiensten, gelijk mede aldaar in 1778 reeds een VerzameUng van stukken
daartoe hetrekkelijk, was versehenen. Zie Hed. Vad. L e t t., 1 7 7 8 , bl. 390.
Bovendien vcrscheen in 1779 nog een Antwoord aan den Heer u it Twenthe op d e zelfs Ee rste en Tweede Rrie/(zonder plaats),
en een Antwoord aan Jonkheer Wildvang en deszelfs derde brief. Als vervolg op den Lierzang van E. I I. J. (v a n d e r Kemp),
achter den Tweeden B r i e f , versclieen in 1779 een Aanspraak aan Z. D . H. P rin s Wil l em V . Opmerkclijk zijndePrijsvaarzenter
eere v an Ca p e l l e n , door G. J. G. Ba cot, J. Ve rv e e r en A. Loosjes P z. , in 1783 bij Blussé te Dordrecht uitgegeven.
Hoe