
V O O R R E D E .
In de zitting van de afdeeling letterkünde der Koninklijke Akademie van Wetenschappen van den
12den October 1857, zeide het lid M r. J. D ir k s het volgende:
////Dievakken van Yaderlandsche Letterkunde, Geschiedenis en Oudheidkunde, welke opwekking behoe-
////ven, te onderschragen, aan te moedigen, voor te staan en in het wäre licht te stellen, ziedaar devoor-
////naamste pligten van de tweede afdeeling dier Instelling, welke in het algemeen van wege het ßijk is
////geroepen, om niet alleen als raadgeefster maar ook als handhaafster, ten aanzien der Wetenschappen,
////Letteren en Künsten op te treden. Hierin toch ligt het eigenaardig verschil dezer Instelling met die
////van vele andere Maatschappijen, dat uitbrciding of vobnahing, en niet zoo zeer eigene oefening of verlus-
////tiging, haar ten doel strekt. De Klasse is dan, van het begin van haar bestaan, bijzonderoplettendge-
////weest, om de aandacht van het Openbaar Bestuur te vestigen, en zieh zelve te bepalen, op zoodanige
////voorwerpen, die, door den gang der tijdeu en door anders gewijzigde omstandigheden, voor het Va-
////derland schenen te zullen verloren gaan.””
//Deze woorden, ontleend aan de Meidmg van het eerste stuk der Beschrijving van Nederlandsche
Historiepenningen., tenvervolge op het werk van Mr. G é r a r d v a n L o o n , uitgegeven door de Tweede klasse
van het Koninklijk Nederlandsch Inatituut van Wetenschappen, Letterkunde en schoone Künsten, zij
het nog vergund tot grondslag te leggen van een voorstel, dat ik aan deze afdeeling der Koninklijke
Akademie van Wetenschappen wensch te doen. De tijden mögen veränderen en menschen en zaken
met hen: toch geloof ik , dat op deze onze tweede afdeeling even als op hare voorgangster, de tweede
Klasse van het Instituut, het zoo even ontwikkelde nog van toepassing is. Het karakter, het
doel. van bqide aldus geschetst is en blijft hetzelfde. De Akademie heeft het Instituut daarin op-
gevolgd. Het legaat door het laatste nagelaten behoort door de eerste aangenomen te worden
Is zij als zoodanig ook geroepen te voltooijen wat het Instituut begonnen heeft? Alhoewel ik
welligt daarop wel een toestemmend antwoord in het algemeen, zoude durven geven, zoo zal ik
mij daarvan echter thans onthouden, en niet noodeloos eene vraag opwerpen, wier beantwoording
tot verschil van meening zoude können leiden. Liever willen wij ons in het bijzonder tot &n punt,
tot &ne vraag bepalen, waarvan gij den inhoud welligt, naar aanleiding van de bron waaruit mijne
aanhaling geput was, reeds kondet vermoeden, en die de beschrijvingsbrief van deze onze-vergade