
— 526 —
men den opstal ziet van een gebouw, bestemd om de uitgewekenen {réfugiés) nit Oranje le
herbergen.
Om d e n r a n d :
LA MÊME C H A R I T É LES ANIME.
BEZELFBE GEEST VAN L IE FE E B E Z IEL T HEN.
ln de afsnede : 1705.
Op den sokkel de naam van Loos, die dezen penning naar.de teekening van F .C a t e l gesne-
den bad.
Keerzijde. L e s | O r a n g e o is | r é f u g ié s | en m é m o ir e | d e s b ie n f a it s | d e i a | G r a n d e B r e t a g n
e I e t d e l a I P r u s s e — 1805.
Het was door de bemiddeling van W il l e m III, toen Koning van Engeland, dat de ongeluk-
kigen, die om de geloofsvervolging uit het Prinsdom, dat de bakermat van zijn slamhuis ge-
weest was, hadden moeten wijken, in Pruisen door den toen regeerenden F r e d e r ik I gastvrij
werden ontvangen. Op 16 Juli 1705 wijdde men het armenhuis, de zoogenaamde maison
d'Orange i n , die bestemd was hen op te nemen. De bouw daarvan was bekostigd uit een
inzameling, die op last van Koning W il l e m III had plaats gehad ; waarom dan ook de tijde-
lijke Gezant van Groot-Brittanje aan het Pruisiscbe Hof het bestuur er over voerdeilg- Het
was ter herinnering van het eeuwfeest dier inwijding dat de hier besclireven penning werd
geslagen (i).
Nog moeten w ij, alvorens van ’tjaar 1805 af te stappen, gewag maken van een zeer kleinen
zilveren penning, die met dat jaartal en welligt met anderegestippeld voorkomt; doch waar-
van ons de geschiedenis niet bekend is.
Foorzijde. Een vrouwebeeld met den hoorn des overvloeds en een vredetak, staande bÿ
een kolom en den Nijd vertredende.
Om d e n r a n d :
A M I C I T I A.
FRIENBSCHAP.
In de afsnede: l. M. L . ( a g k m a n )
Keerzijde. Tusschen een bloemruiker en een guirlande :
B A N T | VAN | E E N D R A G T | 1 8 0 5 . | L A G EM A N i •
8 9 3 . Pl a a t LXXXVII.
Op h e t o v e r l i j d e n op 25 F e b r u a r i 1 8 0 6 v a n J a n Ni euw e n h u yzen ,
s t i c l i t e r d e r Ma a t s c h a p p i j t o t N u t v a n ’tA lg e m e e n .
Foorzijde. Een graftombe in een cypressenbosch. Op de frontespies van het dekstuk ziet
men een hoorn des overvloeds, een k ru is , een brandend hart en een palmtak tot een groep
vereenigd. Op de voorzijde tusschen twee pilasters; prijkt een immortellekrans; links daarvan
een brandende , rechts een omkranste doch omgekeerde en uitgedoofde fakkel. Op den
voorgrond zijn vergeet-mij-nietjes gestrooid.
( 1) Men vindt er de a f beelding en beschrijving van bij H. Bolzenthal , Denkmünzen zu r Geschichte des Königs Fr ie drich
W ilh elm III. Taf. I , n°. 4 3 , S. 47.
Om
»
Om d e n r a n d , e en l i nt :
J A N N I B U W I N H U i z f t O V E B L E D |N ,26 i E B R U A K I J 1808.
In de af snAde:
S T ICH' TEE d u MAA TS:(ohacmj)
, ■ T O I N E T VAN "T
A l GE ME EN.
H. LAG E H A N . F.(ëcit). (1)
W Ê Ê Ê Het zinnebeeid ' der Maatschappij. ' Een kapel binnen ;ee« slahgerond (Symbolen
der eeuwigheid), -welk laatste dooryloehten ia met een palm- en een laowertak en omgevcn van
stràlen, diè de wölken m boyen den aardbol verdrijft.
Om d e n r a n d , op een l i n t :
H I J 0 $ 'W i r ä i M l i IUJ G E/ i A. Al l ) HRBTT
Er bestaat nog een tweede Stempel, waaryan d e keerzijie, in den trän t van die d e r begra-
fenispenningen, eenige Ornamenten y e rto o n t, en een nederhangend kleed in den yorm yan
een banier, b e s t e m d om er een naam of opsehrift op te plaatsen. Werkelijk slaan er eenige
letters o p , doch te flaauw om leesbaar te zijn.
8 9 4 . Pl a a t LXXXVII. A ls v or en.
Foorzijde. Het borstbeeld van den ontslapen leeraar ek face gezien, zoo als op de portretten
die van hem voorkomen j j s Onder den geknotten arm A. B . ( emme) F.(ecit) (“-).
Om d e n r a n d :
J A N N I E UW E N H U Y Z E N .
S T I C H T E E D I E MAATSCHAP P I J TOT NUT VAN ’T A L G E M . ( zsn). V
Keerzijde. Onder een slaOgerond, dooryloehten met een palm- en een lauwertak en bin-
nen ’t welk een kapel zweeft, lepst men :
GEBOR EN
TE HAARL EM
MDCCXXIV
O YE R L ED EN TE
MO N N I K E NDAM
MDCCCYI .
Met belrekking tot de oprichting, lotgevallen, naamsverwisseling, eerepenningen enz. van
de Maatschappij tot Nut „an’t Algeriern, gedurende het tijdyak 1784—Mei 1806 yerwijzcn
wij naar het medegedeelde op blz. 247-249 en yoor yerdere bijzonderheden omirent hären
( i ) Zeer flaauw leesbaar op den penning. •.
(>V P ez e penning l i ook nfgcbccld op een plaat, y n .r men l.o t tcr eere von S n m s m T . » opgenelite grnllcnknn in do
kerk ln Monnikomlnm, minder stijf von m m dock metdezelfdn zinnciieelden all np den penning, ziet nfgebeeld en die tot
onsclirifl liceft: DE MAATSCHAPPIJ TOT HOT VAN IT ALGEMEEN AAN HAEEN STICHTEE JAN NIEUWENHUYZEN
GEB. 1 IIRRFSTM. MDCCXXIV, OVEEL. XXV SPEOKKELM. MDCCCV. — Onder de plaat lcost men J . knpprr inn. C.
Sigautt f e c i t , N. v. d. Meer sculps.
/ s i Zoo als in den Ned. Mere. 1799, D e e l L X X IX , blz. 3 8 4 , met een bijsclirift.
( 4 ) Ad r ia a n B emme J ansz. , geb. 10 Jan. 1 7 5 3 , sneed o f dreef eenige penningen, vermeld in het Biogr. Woordenb.,
B , blz. 298—299. ‘ stich-
1IKM Ä1; i l i I H l l i riIfjI
. l i l i 1
lHïi 4lu* lil
am