
— 128 —
5 3 9 . P l a a t L. 1779.
H e t z e l f d e o n d e rw e r p .
Voorzijde. De Maagd van Nederland, in zittende houding, met bijbel, vrijheidsspeer en
hoed, en het schild met de zeven pijlen nevens haar. Zij treedt met den voet op eene haar
aangrijnzende slang. Op den voorgrond, regts, Staat eene zu il, waarop het borstbeeld prijkt
van W il l em I en het getalmerk CC. In het verschiet vertoont zieh de stad Utrecht.
I n d e a f s n e d e :
M D C C L X X IX
Keerzijde In een mirtekrans, gesloten door het wapen van Utrecht, dat omgeven is.door
eene lie r, een palm, een blad perkament en eene trompet, leest men:
TW E E D E ’
Y E R E E U W IN G
DER,
U T R E C H T S C H E U N IE
DOOR
’T G EN O O T S C H A P
D U L C E S A NT E
OM N I A MUS iE •(/)
In dezelfde zaaal, waar in het jaar 1579 de Unie van Utrecht gesloten en geteekend was,
nu het groot Auditorium der Hooge School, herdacht op den 29 Januarij 1779 de Hoogleeraar
P ie t e r B o n d am die Unie in eene plegtige redevoering, daarna als Oratio secularis de foedere
Trajectino, te Utrecht in 1779 uitgegeven (2). Als Hoogleeraar in het burgerlijk, publiek en
leenregt en als Historieschrijver van Gelderland, kon hij tot die taak boven allen bevoegd en
geroepen worden geacht. Het deftig begonnen feest werd op vrolijke wijze voortgezet door
muziek, illuminatie en een avondfeestmaal, een en ander op kosten der Studenten. In de
kerken werd het eeuwgetijde door de predikanten H in l o p e n en S c h o u w herdacht (8) Ook te
Middelburg geschiedde zulks, en wel door den Predikant en geschiedschrijver A. ’s G r a v e -
s a r d e , vroeger door ons vermeld. Zijn rede werd ook later uitgegegeven, onder den tite l:
De Unie van Utrecht herdacht in eene Kerkrede ooer Psalm CXX III: 1*, bene eens eenigegeschied-
kundige bijooegselen, Middelburg, 1779 (Fad. L ett., 1780, bl. 114). Mr. R h i jn v is F e it h bezong
het eeuwgetijde in een lierzang aan het Genootschap voornoemd opgedragen en te Leyden uitgegeven
in 1779.
5 4 0 . P l a a t L. 1779.
B e g r a f e n i s p e n n i n g o p h e t o v e r l i j d e n v a n T h e ö p h i l u s L u d o v i c u s
B a r b a u l d , L e e r a a r bij d e W a a l s c h e G em e e n te te
’sG r a v e n h a g e , 9 F e b r u a r i j 17 7 9 .
Voorzijde. Het meer gebruikelijk ontrold gordijn met den gevleugelden zandlooper er boven;
daar binnen:
( * ) Dlt Utrechtsch Genootschap is ook bekend door de F ron en van Oudheid, Taal- en Dichtkunde, welke het in 1775
en 1782 in twee deelen in 8 ° ., te Utrecht heeft uitgegeven. Het was, zoo als uit de Voorreden blijkt, in 1759 opgerigt.
( * ) Zie Vad. L e t t . , I . bl. 4 48. Van de Oratio verscheen een vertaling door Mr. R ü tg b r B on dam , en zij gaf aanleiding
tot de Verzameling van onuitgegnen s tu k k e n to t opheldering d e r Vaderlandsche Histo rie , door Mr. P . Bondam , te Utrecht
1779—1 7 8 1 , in vijf deelen uitgegeven. Zie het Voorberigt voor Deel I.
( 8 ) Ned. M e rc ., XLVI. bl. 4 3 , 4 4 ; Ned. Ja a rb ., 1 7 7 9 , b l. 102— 103; Vad. H is t., X X V I, bl. 7 ; Cer is ie r , Gesch. d e r
N ed e rl., III. b l. 454 (over 1 5 79); St ü a e t , HI. 259—2 6 1 ; Vad. Hist. B e schr., VI. bl. 37.
THEO-
— 129 —
T HE OP H-(ii, vs) L VDO V(icvs)
B A R B A V LD
E C C L E S IA S T E S
LO N D IN .(i)
ANN(o s) NAT-(vs) L X IV
D IEM OB-(i i t ) H A G .(a e ) C OM -(i t i s ) -
IX - EE B RV A R -(n )
C IO D C C L X X IX
THEÖPHILUS LODEWIJK BARBAULD, GEESTELIJKE VAN LONDEN, OUD 64
JANEN, ST IERE 'TE ’SGRAVENHAGE D EN 9 FEBRUARIJ 1779.
Keerzijde. De gewone zinnebeeiden: boven, een brandende lamp, beneden, een doodshoofd
tusschen twee brandende fakkels. In het veld leest men het vervolg van het inschrift der
voorzijde, aldus :
I n E c o l e s .(ia)
G a L L .( io o ) B e L G .( io a ) H A G .( a na )
P er A n n .(os) F e r e iv .
C O N O IO N A T O R IS .
V ic e s - E g i t .
E t i n E ad.(bh)
XVI- D-(ie) S e q v e n t i .
S e p v e t v s .
IN B E ÑEBERBUITSCH- WAAISCHE KERK TE 'SGRAVENHAGE N AM H I J GEBE.
RMNBE BIJNA VIER JA R E N HET PREBIKAMBT WAAR. E N WERB BA A R IN
OP B E N 16 BAARAANVOZGENBEN (dag in Februarij) BEGRAVEN.
5 1 1 . P l a a t L. 1779.
E e r e p r i j s v a n h e t G e n o o t s c h a p O e c o n o m i a E n c h u s a n a ,
o p g e r i g t 2 A p r i l 1 7 7 9 .
Voorzijde. De Maagd van Eukhuizen, kenbaar aan het wapenschild der stad ^ ¡la z u u r met
drie links zwemmende haringen, waartusschen twee sterren, alle van zilver — op hetwelk
zij met de linkerhand rust. Zij wijst met de regter op een omgestooten hoorn van overvloed.
Haar voeten rüsten op een anker, zinnebeeid der Hoop. Bijekorven met vliegende bijen,
zinnebeeiden der Vlijt, een zandlooper en zeissen, zinnebeeiden v a n d e nT ijd , zijn nevens
haar geplaatst. Het Alziend Oog bestraalt haar van boven, en op den achtergrond is men be-
zig een gevallen zuil weder op te rigten.
Boven dit wel uitgewerkt tafereel leest men op een wimpel: BIDT EN WERKT.
Ter zij de vau het wapen, de aanvanglelters van den naam des stempelsnijders 1. G. M. (*).
Keerzijde. Op een wimpel het woord EER E PRYS .
( ! ) Het zijn de voorletters van Johannes Conbadus Marme. Zie Dr. v a n der Ch i j s , TijdschriftvoorAlgemeenePenningkunde,
I . b l. 221. Schlickeysen , t . a. p . , noemt hem een » stempelsnijder te K le ef, tusschen de jaren 1735 en 1757.” Om
alzoo de vervaardiger van dezen penning te z ijn , zou hij nog twee-en-twintig jaren later moeten gewerkt hebben. Dat hij in 1757
uit Kleef vertrok, getuigt Dr. Wa p , in de A s tr e a , IV. b l. 2 1 6 , waar vermeld wordt, dat hij den 3den November van dat jaar
als stempelsnijder der Provinciale Munt en Zegelkamer te Utrecht werd beeedigd, doch in 1763 zieh weder naar Kleef begaf.
Daar