* 156 V Y F M A N N I G E B O O M E N.
. «■ w Yzerboom, die ongedoornd is , met de
A fdeel. Bladen byna tegen elkander over, de Bloe-
HooeD' men zeer groot.
STUK.
fcerWsfi* Dit volgens den Heer J a c q u i n , die
**“£' het in Bergagtige Bosfchen op St. Domingo
Hinkende, waargenomen heeft, een Boom van twaalf Voeten
hoog , met een regten Stam , niet Melk-
geevende. De Bladen zyn langwerpig Lancetvormig,
Homp, dikwils een weinig uitgerand,
doch ongekarteld, glanzig, eenigermaate gegolfd,
gefteeld, vier Duimen lang. De Bloemfteel.
tjes komen dikwils twintig te gelyk in de Oxels
der Bladen en aan de Takken voor, draagende
ieder ééne Bloem, die wit is en Trechteragtig,
met eenen platten Rand, omtrent een half Duim
breed , in vyven verdeeld. De Bloemen ftin-
ken zeer. De Vrugt heeft byna de grootte van
een Kers , nu ronder * dan langwerpiger. Zy
worden in January ryp en de Boom bloeit in
Oktober.
Een ander Boomgewas, van twintig Voeten
hoog, heeft dié Heer op de zelfde plaatfèn
waargenomen , het welk verfchilt door altyd
ftompe platte en inderdaad overhoekfe Bladen,
met maar drie o f vier Bloemfteeltjes, de Bloemen
minder Hinkende. Hy noemt het derhalve
(6) Siderexylcn inertne, Foliis fab - oppofitis, Floribus pa-
tsntisfimis. JAetfc Amr, p. 55.
ve Sideroxylon pauciflorum , doch twyfelt b f ^ ^ .
het wel een byzondere Soort zy. Vt *
Hoofd»
(7) Yzerboom , die gedoomd is , met aanlly- stuk,
rende Bladen. S„p Vm!oIj*am,
Gedoorn«
Aangezien verfcheide andere Soorten ook ge- da.
doornd zyn , zo maakt dit een beuzelagtige
onderfcheiding. L i n n a ju s betrekt hier toe
den Bezie - draagende Indifchen Heefter, uit
den Malabaarfchen Kruidhof, met eene ronde
veelkorrelige Vrugt , op Malabar Curo-Moelli
genaamd, dat een Boompje is van v y f Voeten
hoog, draagende Bloemen met een menigte
Meeldraadjes , die rond uitgefpreid zyn, in ’t
midden van groenagtige ftinkende Bloempjes,
waar op Besfen volgen, eerst groen dan rood
en in de rypheid zwartagtig; op welken de Inlanders
zeer verlekkerd zyn. Van den Bast,
in Olie gekookt, maaken zy een Smeering tegen
de‘'Jicht. Hét Afkookzel der Bladen zou
tegen den Beet der Slangen', dienftig zyn. De
Groeyplaats is derhalve in Oostindie; doch de
Heer N. L. B u rma n n t j s betrekt hier toe
den Jamaikafchen Ebbenboom van P l u r e n
e t 1 u s , die ook in andere deelen van de
West-
(O Sideroxylon lpïnofum Foliis perennantibus, Hort. Cliff.
<9. Curo-Moelli. Hort. Mal. V. p. 77- T. 39. B.AJ-
1634» Burm. Fl. Ind, p. 59, Lycii fi milis Fmtex Indiaas.
QoMM» Hort. Avijl. I. p, i-fil. T . 3 J»