II. Ryst-Velden, onder ’t Kaf van Ryst, begraven
Afdeel. wordt | zoR u m p h i u s aanmerkt, in drie Jaa-
Höofd- ren £yds *n Steen ; doch waarichynlyk zal het
stuk. dit gemeen hebben met andere Houten.
W I N T E R A N I A.
De Kenmerken zyn, een driekwabbige Kelk,
Vyf Bloemblaadjes en zestien^Meelknopjes, die
aan een Bekerachtig Honigbakje aangegroeid
zyn. De Vrugt een Bezie met drie Holligheden
en twee Zaaden.
j Maar ééne Soort komt in dit Geilagt voor f i ) ,
tvotera- ’er tevens den naam aan geeft, als de
witte Ka-*' Boom zynde die de . Witte Kaneel, gemeenlyk
neei Boom* Qfrtex Winter anus genaamd , uitlevert. Sommigen
willen echter, dat de Witte Kaneel van
deezen Bast verfchillende zy. De Kapitein van
een Engelfch Schip, W i n t e r genaamd, die
den Zee-Held D r a k e , in ’t jaar 157B, op
deszelfs Togt naar de -Groote Zuidzee vergezelde,
de Straat van Magellaan bereikt hebbende,
kwam in ’t volgende Jaar te rug, en bragt
met
r (1) Winterania. Sytt. N a t .X lL Gen. j§8. p. 326. Hort.
Cllff, 488. Winteranus Cortex. C lus. E x o t, 75. Laurus Fo-
liis enerviis obovatis obtufis. M a t. Mei. 196. Sp> Plant. I.
p. 371» Canella Foliis oblongis obtufis nitidts, Racemls ter*
minalibus. BROWN. Jam. 21s. T. 27. f. 3« Casfia lignes
Jatnaicenfis &c. Pluk. Alm. 89. T. 81. f. t. Casfia Cinna-
momea &c. Ib ii. T. 160. f. 7. Arbor Baccifera Laurifolia
Aromatica, Fru&u viridi calyculato racemofo. SLOAN. Jam,
Jé5. H iJlA 1. p, 87» T. 191. f. 2.CATE58, U u 11. T, 5°,
fiiet zig deezen vermaarden Bast , aldaar inge- H.
zameld, die fedei't naar hem den naam gevoerd ^ V jEK*
heeft. Men hoemtze ook wel, naar de plaats Hoofd»
der afkomst, Magellaanfche Kaneel, als eehige<iTUK*
Overeenkomst met de Kaneel hebbende in R euk,
maar veel fcherpef en bitter van Smaak; C l u-
s i o s , die zulks Verhaalt, kreeg in het voorfte
der Zeventiende Eeuw een nader Berigt van dóezen
Boom , en een iluk van een Tak daar van,
met den Bast daar om zittende, dat hy afbeeldt.
Het waren Boómen , in mehigte groéijehde
aan een Inham van diè Straat, tot zulk eén hoogte
én dikte, dat ’èr Planken van gezaagd werden
, twee en een half Voet breed. De Bladen
des Booms hadden den Reuk van Laurierbladen,
doch waren Veel bréeder en jgtoéner , en de
Boom bleef, gelyk de rneeflen aan dien Inham ,
altoos groen. Zy hadden ’e r , fchoon meer dan
drie vierendeel Jaars in die Straat vertoevende,
nooit Bloemen o f Vrugten aan vernomen. Het
Hout was door hun tot Brandfïof gebezigd, eri
van den Bast hadden z y , in plaats van Spece-
ryën , gebruik gemaakt, inzonderheid by dé
Mösfelén , daar Zy meest het LeVen by hielden
in dé gédagte Straat; dëwyl hun Peper ontbrak
; eh op ’t Schip tegen hét Seheurbuik. Van
jonge Boompjes’ , Van deezen aart, maakten dé
Ingezetenen des Lahds hunne Pylen, derzelver
Stammen daar toe in ’t geheel gebruikende.
T e voóren hadt L i n n .e u s den Boom, dié
R k de