358 N e g e n m a n n i g e B üomen .
II.
jAfdesl»
IX.
H oofdstu
k .
Benzoin-
Bomt
overeenkomst van zodanige Bloemen met die
van den Laurierboom my uitermaate duifter:
want daar ontbreekt niet alleen het algemeene
omwindzel, maar ook de byzondere Kelk aan :
zy zyn doorgaans in vieren verdeeld en hebben
de flippen rondagtig: ’t getal der Meeldraadjes
is onzeker. De Vrugten, (volgt daar op)
zyn, volgens ’t verhaal van R u m p h i u s ,
iNooten , van grootte als de Moskaatnooten,
platagtig rond , beftaande uit een Vleezigen
Bolfter, doch welke niet zo dik als in de Oc-
ker-Nooten val t, van buiten ruuw en Afch-
graauw, van binnen groen, met eene Kern die
eenigermaate lamengedrukt is, hebben den Dop
Runner en teerder dan eene Hazelnoot, van Afch-
graauwe Kleur, waar in een Pit zit met eene
roode rimpelige Huid bekleed, die vanbinnen
wit is of bleek groen.
Zonderling is ’t , dat men van deezen Boom,
in Oostindie groeijende , geen nader befchry-
ving heeft. Die , welke in de Amftcrdamiè
Tuin zig bevondt, was , volgens C o m m e -
l y k , een Virginifche Boom, met Citroen- of
Limoen - bladen. De aangehaalde van P l u -
k e n e t ï ‘ü s was uit dat zelfde Gewest en
ftrekte tot een byzonder fieraad van den Comp*
tonfehen Tuin, zegt die Autheur. Een Takje
daar van was in ’t vroege Voorjaar beladen met
Mosachtige zesbladige Bloempjes, groenachtig
geel, veelen by elkander uit de oxels der Bladen
voortkomende, waar op Beziën volgden
met
E n n e a n d r i a . 359
met éénen Zaadkorrel. B o e r h a a v e , dit Ge- II.
was in de Leidfche Akademie-Tuin onderzoe-
kende, bevondt, dat uit een vierbladig KelkjeH o o fd -
drie zeer kleine Bloempjes voortkwamen, iederSTUK*
beftaande uit een lang Pypje, dat boven zig in Boom.
neriZóm'
een Hoofdje uitbreidde, met agt diepe verdee-
lingen, en daar binnen eenige korte Meeldraadjes.
Van de Vrugt, niet typ wordende in dit
ons Klimaat, hadt hy alleen het Beginzel, in ’t
midden der holligheid van het Bloempypje, gezien.
Die groote Man wist derhalve niet, waar
hy dit Gewas zou t’huis brengen, dat men nu
onbefchroomd onder de Laurieren plaatst.
B a dhimu s heeft reeds aangemerkt, dat ’er
verfcheide Soorten van Benzöin z y n , onder
welken die de beste geacht wordt, welke witte
Vlakken heeft , en dus zig vertoont als o f ’er
doorgefneeden Amandelen in waren, op, Ceylon
voortkomende ; zynde roodachtig bruin. Een
andere Soort, die bruiner is en flegter, valt in
Siam, op Sumatraen Java, zegt G e q f f s o y .
Volgens G ar z t a s zou de Amerikaanfche,
hoewel zwart van Kleur, welriekender zelfs dan
de eerfte zyn. G r i m m i u s wi l , dat het ver-
fchil van Kleur meest uit de manier van Behandeling
ontftaat. Hy zegt, dat deeze Harst, op
Sumatra zelfs, wit is als zy uit de Infnydingen
van den Benzöinboom zypelt, maar te lang daar
aan blyvende bruin en zwart wordt. Hier uit is
licht te begrypen, waar die Vlakkighéid en ön-
Z 4 ge '.
II. De e l . II. Stu k .