te gebruik kunnen maaken van mynen eigenen
Voorraad of van Afbeeldingen uit de voornaamfte
Werken; doch heb altoos beoogd, deeze befchry-
ving der Natuurlyke Hiftorie van zo veel belang
voor de Natuurbeminnaars te doen zyn , als my
mooglyk was. ïk verbeeldde my, dat het ook
verfcheïdene derzelven, anders weinig in gedrukte
Nederduitfche Werken bekend , niet onaangenaam
kon zyn, met lo f en erkentenis dus hunnen Naam,
dierbaarder dan O lie , vereeuwigd te zien. On-
dertusfchen , gelyk ik afkeerig ben van laffe vlei-
jery , zo hope ik , dat gedagte Heeren, veeien
myne zeer ge - eerde en genegene Vrinden, het
my wel gelieven ten besten te houden, dat ik in
deezen my veelal, op de manier der Franfchen, te
vrede gehouden heb met den tytel van de Heer
voor hunner Ed. Naamen te voegen, zonder te
fchryven , de Ed. Heer, WelEd. Heer, HoogEd.
Heer, de Hoogleer aar, of wat meer van dien aart
is. Zo ik deeze Eertytels eens gebruikt heb, dan
wenfch ik die begreepen te worden als ftilzvvygen-
de hun Ed. overal toegedagt. Immers de toevloed
van
van Stoffen , in dit gedeelte der Natuurlyke Hiftorie
, is zo groot, dat ik noodzaaklyk alles wat
mooglyk is dien aan te wenden tot bekorting *
mids niet te kort doende aan myn Onderwerp.
Ten opzigt van overleedene Mannen, hoe ge-
leerd en beroemd ook iti hun Leven geweest,
oordeel ik dat de Tytel van dé Heer zelfs niet te
pas komt, en anderen, wier beroemdheid de ge*
meene maat te boven gaat, fcbynen te groot vooi4
een enkelen dusdanigen Tytel» Men zal derhalve
de. naam van den Ridder , wiens Samenftel ik in
de befchryving deezer Natuurlyke Hiftorie, wat de
orde aangaat, gevolgd heb , doorgaans enkel by
den naam van L in n jè u s voorgefteld vinden. Ik
zou te veel Tytels hebben moeten op elkander fta-
pelen , om zyn Ed. Verdienden in \ Oog der Geleerde
Wereld te omfchryven, en dit was, volgens
het voorheen gemelde , gantfch myn zaak ,
niet.
Maar , koe zal ik myne Aanmerkingen, nu ett
dan zelfs op het gezegde van dien Grooten
Man en andere Geleerde Heeren gemaakt, voor4
al,