lï* eene met twee, en cene met één zodanigen Ap-
Afmel. pej ^ welke laatfte een aanzienlyke grootte heeft.
H oofd- Z y zyn allen beladen met dergelyke Niervormi-
stuk, ^ ge N00ten , jn welke, droog zynde, ik de Pit-
n niet onfmaakelyk bevind. Men noemtze, in
*f Nederduitfch, Cadjoe- , Cachou-, Caschou of
Catsjoe-Appelen.
In het Werk van Juffrouw M e r i a n , over
de Veranderingen van fommige Surinaamfe In-
fefcten, PI. XVI , is eene op ’t Oog heerlyke
Afbeelding van deezen Boom gegeven, doch die
gantfch niet naauwkeurig is. Immers, wat de
plaatzing der Bladen aangaat, welken zy zegt
Kroonswyze om den Boom te groeijen , ver-
fchilt zy met alle andere Autheuren, en ’t is te
denken , dat zy daar in niet minder bedreogen
zal zyn geweest, als tenopzigt van de Vrugten,
die geheel onnatuurlyk aangegroeid vertoond
zyn. Ik weet wel , zy zegt, dat die Appelen
tegen den Boom aan leggende verbeeld worden
; doch dit komt my in de Afbeelding
zodanig niet voor, en het i s , in allen gevalle,
maar een Tak, welken zy vertoont. Naar alle
waarfchynlykheid heeft zy een Takje van dien
Boom gekreegen , met zodanige Bloemen en
Schepzels van Vrugten , als daar boven aan te
zien is , en heeft gemeend , dat de Voet der
Zaad-Nieren van die grootte bleef, en dat de
Appel aan ’t andere end van de Nier uitgroeide ;
golyk zy dus het gezegde Onderftuk van de Nier,
Bis aan den Tak gegroeid, vcorftelt.
Im
Inderdaad, de meefteu , die de gezegde Ap- II.
pelen , zo als zy ons overgebragt worden, be-
fchouwen , zullen een dergelyk denkbeeld heb- hoofd-
ben: want het end, daar de Nier niet is, ver-tuk..
toont zig zo gefronzeld en met een dergelyke
indrukking o f Oog als in veelen van onze Ap-zyn Takje
pelen; doch dat het tegendeel, overeenkomftig“ en.B1°C"
met andere Autheuren, plaats heeft, bewys ikPLJtF* ^
hier, door de Afbeelding van een anderen groo-
ten Catsjoe - Appel , dien ik in een Flefch ,
met een naauwen Hals, waar in hy gegroeid is,
bewaar. Dezelve, naamelyk, zit nog vast aan
zyn T a k , welke naby den Appel Takjes
met Bloemen uitgeeft. Om verder te toonen,
dat de gezegde Nier het eenigfte Zaad is van
deeze Vrugt , heb ik zodanig een Appel door-
gèfneeden , en bevonden niets dan eene, Papachtige
doch vaste zelfftandigheid te behelzen,
gelyk men dus denzelven , by A , ziet, met zy-
ne daar aan zittende Nier, die ook doórgeCnee-
den is , om de P it, met haar Vliesje en de dikte
van de Schaal, waar het Vergiftige Vogt in
z it , voor ’t oog te brengen, en tevens te doen
zien , dat deeze Catsjoe - Appel naauwlyks een
Ontfanger (Receptaculurn), gelyk men gemeen,
lyk de Zaadhuisjes der Planten noemt , mag
heeten ; dewyl deeze Noot het eenigfte Zaad is
van den Boom. Hoe zeer dit Nierachtig Zaad
van het bekende Amcardium yerfchiïlé, is reeds
door C lusiüs aangetoond (* ) . ’tIs
O In notis ad Garciam de Aromat. Exot. p, ipS,
C c 5