II.
Afdeei..
I.
Hoofdstuk,
wel getroffen was , dan zou de Eikel , dc Boom
op tien Jaaren, en op den gezegden hoogften
Ouderdom, in zwaarte tot elkander ftaan, als
i — 25600 — 6000 maal 25600; waar uit
hlykt, dat de Boom, in de eerfte tien Jaaren
jaarlyks meer dan viermaal zo fveel, als, in ’t
vervolg, in zwaarte toegenomen ware. Want
in de eerlte tien Jaaren is hy meer dan vyf-
en twintig duizendmaal verzwaard, en in de
volgende Jaaren van zyn Leeftyd maar zes-
duizendmaal.
Die zeldzaame tegenftrydigheid komt voort
uit het verfchil der weezentlyke cn betrekkelyke
Zwaarte. In weezentlyke zwaarte, dat is
in Gewigt, was de Boom, op tien Jaaren Ouderdom
, by de honderd Ponden zwaar: zo hy
dus alle tien Jaaren gelykelyk was toegenomen,
hadt h y , op honderd Jaaren Ouderdom, duizend
Ponden, en, op dien,;van v y f honderd Jaaren,
maar v y f duizend Ponden zwaar geweeit. Hy
moet derhalve , in ’t vervolg, in weezentlyke
zwaarte meer toegenomen zyn, dan in de eerfte
Jaaren. In betrekkelyke zwaarte, in tegendeel,
wordt zynè aangroeijing, als gemeld is ,
langs hoe minder: waar van dé reden blykt,
als men op de afgryzelyke toeneeming der
getallen by verdubbeling agt geeft. Ik ftel,
dat hy in ’t tweede Jaar twintigmaal zo zwaar
was als de Eikel: derhalve, indien hy maar op
gelyken voet toegenomen L dat is in ’t derde
Jaar veertigmaal, in ’t vierde Jaar tagtigmaal
zo zwaar, enz, geworden ware ; zou hy « f ^
zyn twintigfte Jaar reeds twintigduizend , en g
op zyn dertigfte meer dan twintig millioenen Hoofd»
Ponden gewoogen hebben. Hier uit blykt on- stuk,
betwistelyk, dat de betrekkelyke aangroeijing
der Boomen Jaarlyks in groote trap vermindert,
terwyl de weezentlyke, even zo zeker,
toeneemt.
De toeneeming der Boomen gefchiedt niet
eenpaarig , het geheele Jaar door. Men zal
ligt gelooven, dat ’s Winters de Stammeneer
inkrimpen dan uitzetten ; zo dat zy hunnen
wasdom in ’t aangenaame Saizoen moeten erlangen.
Hier uit zou men mogen denken, dat
de Warmte oirzaak daar van z y , en, in te-,
genftelhng van de Koude, heeft zulks ook
plaats: maar de Ondervinding heeft aangetoond,
dat die aangroeijing niet evenredig is met den
trap der Warmte of Zomer-Hitte. T e Abo
in Finland is de omtrek van een Oekcrnooten
Boom , twee Jaaren na malkander , in' de Zo-
mer-Maanden, verfcheide maaien gemeten. Men
bevondt, dat die Stam m Mey -zeer weinig
o f byna niet, in Juny zeer veel, in July minder
en in Augustus wederom minder was töe-
génomën: niettegenftaande men aldaar in July
de grootfte Hitte heeft (*). De overvloed Van
Vogtigheid , die ’s Voorjaars in de Grond
plaats
(*) StUkholmfe Verhard. XXV. Band, 17CÓ. p, > enz.