Ti.
A fdeel.
IX.
H oofdstuk.
Hout.
Casfia
Boons%
Schil ëeh weekte Srrteerigc Pap, van eene fcher-
pe famentrekkende Smaak , bedekkende een
langWerpigè Noot, die een roodachtig wéék
Vleefch heeft, van dergelyken aart. Ryp zyn-
de , hebben deeze Vrugten eene blaauwachtige
Kleur. Eenmaal ’s Jaars, in Jahuary haamelyk,
bloeit hy.
Deeze Boom, hu, wiens Bast de Malabaarfe
Kaneel is , zou de Casjia lignea der Winkelen
Uitleveren. Men fielt zulks in ’t algemeen vast;
doch Of het onderfcheid tnsfchen deeze Boo-
men , en de genen, dié de echte Kaneel uitleveren,
enkel in de Groeyplaats beflaat, dan of
er weezentiyke Kenmerken tot onderfcheiding
zyn; is, als ik reeds aangemerkt heb, nog onzeker.
De Engelfchen beweeren met kragts
dat die Kaneelboómeh, welke op Malabar, Su.
matra en elders buiten Ceylon groeijen, de
zelfden zyh als de Ceylonfche: zy meenen, dat
die minder Geur , de Lymerigheid en famen-
trekking , welke de Hout - Kasfie duidelyk van
de Kaneel onderfcheidt, flegts aan dë behandeling
is toe te fchryven, en, zö dit waar is
dank heb de Hemel, dat het hun tot nog toe zo
min gelukt is onze Natie uit den Kaneelhandel
als uit de Haringvaart te bonzen!
De Regeering van Batavia heeft ook, hu omtrent
twintig Jaar geleeden, den Handel van de
Casjia Lignea, ten minfle wat de fyne Pypach-
tige betreft, mooglyk uit voorzorg, geheel aan
zig getrokken. Die Bast is naauwlyks in gedaante
daante van de echte Kaneel te onderfcheiden , II.
maar zy heeft doorgaans zulk een aangenaamenAF^ L*
Geur niet, en fomtyds eenige Lymerigheid, Hoofd-
wanneer menze kaauwt. Onder de gehe, dieSTUK*
Van de Engelfchen overgebragt wordt , is ’er Hout*
Casjia
byna zo fterk als Kaneel. Ik vind daar ih, on-Doom>
der x kaauwen , een byzondere aangenaamheid
en zoetheid , zonder iets dat naar Bitterheid ge-
Iykt: weshalve zy tot een Hartflerkend middel,
en tot Geurigmaaking der Spyzen en Dranken ,
weinig by de Kaneel te kort fchiet: maar men
kanze door Rampen naauwlyks fyn krygen en zy
maakt eenige gruizeligheid in de Kost*
De Bladen van den gedagten Malabaarfen Ka- FoJ& . Malaneelboom,
die de Casjia Lignea uitlevert, wor-bathru
den gezegd een Herken Kaneelreuk te hebben.
Zy kunnen dan de Folid Malabathri niet zyn,
welken van ouds onder de enkele Geneesmiddelen
behoorden. Daar is doch geene zekerheid ,
welke Bladen de Ouden bedoeld hebben met
hun Malabathrum. Men neemt ’er thans Bladen
voor, op ’t oordeel van G a r z i a s , welken
de Indiaanen Tamalapatra heeten, en deeze
komen van den Wilden Malabaarfen Kaneel-
boom , Katou - Karna genaamd, die aldus be-
fchreeven wordt.
Dezelve is van den anderen of tammen Ka- wilde
neelboom weinig dan in hoogte en grootte, waarom!'
door hy denzelven overtreft, verfchillende. De
Bladen heeft hy zeer groot, langwerpig rond,
twee
IL d e k ,, h . sivSa