n . zins getand zyn. De Vrugten zyn purper kleu-
Afdeel. rig en rondagtig#
H oof'd* De Gom , die uit deeze Boomen zypelt,
stuk, wordt dodr haare witheid onderfcheiden van
de Gom Animé, en was by de Indiaanen van
Mexiko in gebruik om hunne Afgoden en voor-
naame Helden te berooken. Z y moet in dat
Land niet ongemeen en ook niet onbepaald
geweest zyn , aangezien H e r n a n d e z agt
Soorten optelt van Copaldraagende Boomen.
Waarfchynlyk hebben de Indiaanen aan veelerley
witte of helder doorfchynende Gommen o f
Harften , in ’t byzonder aan ’t gene men thans
Westindifche Barnfteen noemt , dien zelfden
naam gegeven. De regte Gom Copal, die men
weleer tot Vernisfengebruikte, is tegenwoordig
zeldzaam in Europa , en voert ten onregte den
naam van Gom, dewyl zy Harstagtig is, gee-
vende door Destiilatie veel Olie uit. In V 14'gï-
nie is deeze Boom ook gevonden. *
vn (7) Rbus met in vyven gevinde , effent andi~
Rhus ge, rondagtige, gladde Bladen.
JWetopiun&i
Kleevende
Gom De Egvp tenaars gaven aan een welriekende
Boom, - r D r/ ,
(7) Rbus Foliis pinnatis, quinatïs, integerrimis fubtotundis
glabris.^a»««. Acid. V, p. 395. Metopium Foliis fubrotundis
pinnato-quinatïs , Racemis Alaribus. BroWN. Jam. 177. T.
13. £ 3. Tercbinthus maxima 8tc. SLOAN. Jam. 167, Hifi»
ï l , p. 90. T. 19g, f. 3, Raj. Dendr. j i , flotbonia Fuift 11
Qnsilino. I'L'JMt lf. 61.
èalve den naam van Metopon, om dat ’er de IT.
Galhanum ffi kwam, zege D i o s c o r i d e s , v
wordende de Ëoom o f het Hout, dat die Gom Hoofd.
•uitleverde, in ’t Grieklch dus geheten. D ie STUK*
naam is zekerlyk van ’t Voorhoofd , als e e n ^ 7 ‘
Blanketzel, afgeleid. B r own e heeft denzel-
v en, om eene dergelyke reden, op deezen
Westindiffhen Terpenthynhoom toegepast, welke
dus door S l o a n e befchreeven wordt.
In dikte en hoogte komt hy met onze Eike-
boomen overeen, bereikende wel de hoogte van
vyftig Voeten.. De Stam , die regt is , geeft
op twintig Voeten . hoogte, én vervolgens,
een menigte van Takken uit. Eens in ’t Jaar
werpt hy zyne Bladen af. Eerst komen dc
Bloemen, die uit Meeldraadjes beftaan, aan
’ t end der Twygen voort; dan volgen de Bla>
den , die gevind zyn , uit twee paaren van
Blaadjes en één aan ’t etid beftaande. De Vrugten
zyn roode Befiën , aan Trosfen verzameld
en op Steeltjes Itaande , hebbende ieder Bezie
éénen Zaadkorrel. De Schors van deezen Boom
is witagtig o f grys en byna glad; doch hier en
daar fcheidt zig de oude by brokken van den
Stam, aan welken men op verfcheide plaatfen
zwarte Vlakken ziet , niets anders zynde dan
de glinfterende Gom, welke, zo z y , door den
Regen nat geworden , aan de Huid komt te
kleeven, door ’t afrukken de Opperhuid mede
neemt. Men wil dat de Zwynen daar van gebruik
maaken om hunne Kwetzuuren te genee-
O 4 zen,
II. Deel. II. Stuk.