472 T I E N M A N N I GE BOOMEN.
II. Zodanig eene Soort is door Plumier zeer fraay
A fdeel. yöQrge ftéJd a viic wiens Afbeelding zig de Le-
Hoof*d - pelswyze gedaante der Bloemblaadjes en de fi-
stuk. guur der Vrugten , zeer duidelyk openbaart.
lx. (9) Malpighla met oyaalachtige , getande ,
Kenrfes^* gedoomde, Bladen.
bladige.
De figuur der Bladen zweemt in deeze meer
naar die van Hulst, doch dezelve worden by
die van den Kermesboom vergeleeken. Beiden
vallen zy in de Westindiën. Ik heb deeze
Soorten , fehoon laag van Gewas, niet van de
anderen willen afzonderen.
E r v t h r o x y l o n. Roodhout.
De Kenmerken van dit Geflagt zyn ; een
Klokswyze Kelk ; de Bloemblaadjes aan den
Grondfleun een uitgerand Honigfchubhetje hebbende
: de Meeldraadjes van onderen famenge-
voegd: de Vrugt eene éénzaadige Bezi&.
Het bevat thans twee Soorten, als volgt.
1.
Erytire* xylon
Carthagi-
nenfe,
Kartha-
geenfch.
( 1 ) Roodhout met Jlomp ovaale Bladen.
De
(9) Mtlfighia Foliis (ubovatts &c, Syst. N a t. XII. M. hu»
mLlis Ilicis Cocciglandifer* foliis. FLUM. Gén. 46. Ic. 2,
( 1 ) Erythroxylon Foliis oïxiyatis. Syst. Nat. X ll. Tom. II.
Gen. J7 I p. 3 IS Amcen. AcacL. V. p. 397. JacC\.Amer. 134..
T. 87. f. i F-rythroxylon Foliis ellipticis, lineis binis longiru-
dinalibus fubtus notatis , Fasciculis Flor urn (patfis. BRQWN»
Jam. 278, T. 38. f, a.
m Ê
D e c a n d r i a . 473
De bynaam is van den Heer J a c q u i n f t .
afkomflig , door wien deeze Soort in de Zan-Ar^ KL*
dige Landftreeken , by Kartbagena in de West- hoofd*
ïndiën , aan den Zeekant , veel gevonden *tuk.
werdt. L i n N jE o s hadtze Areolatum genoemd
, om dat de Bladen, van onderen, door
drie overlangfe Streepen als in Beddetjes verdeeld
zyn. Van deeze S treepen loopen twee ter
wederzyde van de middelrib, zig met dezelve aan
’t begin en aan het end vereenigende; ’t welk de
benaaming van B r own e uitdrukt, die dit Gewas
op Jamaika hadt waargenomen, en ’er den
gedagten naam aan gegeven, wégens de Roodheid
van het Hout, doch welke ’er de Heer
J a c Q o i n nooit in ontdekt heeft.
Deeze Karthageenfche is een Boom van twaalf
Voeten hoog , met uitgefpreide Takken , die
dikwils effen boven den Grond reeds uit den
Stam voortkomen , zynde het Hout bruinachtig
en vast. De Bladen zyn ovaal, aan ’t end rondachtig,
en daar een weinig uitgerand, ongekarteld
, glanzig, van boven groen, van onderen
grys , anderhalf Duim lang. Aan de Houtige
Takjes komen korte Steeltjes, Troswyze, voort,
ieder met eene Bloem, die uit vyf ovaale Blaadjes
beflaat en tien Meeldraadjes heeft, met drie
Stylen op het Vrugtbeginzel. De Bloemen, die
door haare menigvuldigheid dikwils de Takjes
geheel bedekken , zyn omtrent een half Duim
breed, wit van Kleur, en hebben een zeer aan-
genaame Reuk, niet veel van dien der Jonquil-
G g j jes
IL Deel. II. Stuk«
H l
I l i l iiS
mm
1