II.
A fdeel.
J.
Hoofdstuk*
Nattig
heid van
het Hout.
De
Vrugten.
men , de Linden van onze gemaatigde Lugt-
ftreek , wier Kroon en Loof zo wel de Bergen.,
als de Valeijen tot Lustprieelen maakt.
JSJiet minder ftrckkcn de Bosichagiën van Èi-
ken en ander Geboomte tot bemanteling der
kaale Bergen, in | midden van Europa. _
Door het Hout, dat deeze Bósfchën uitleveren
3 worden wy van alle noodwendigheden
des Levens voorzien. Men maakt ’er Schepen
, Schuiten, Rytuigen, Molens en allcrley
Gcrtcdfchappen vaft , dié in de Samenleeving
dienltig zyn* Het hardere en veelal fierlyker
gekleurde ; ook tot polyftiog bekwaamere Hout
der Oost- en Westindifche Bofchboomen,
‘komt het andere,' daar dit te kort fchiet, te
Jiülp in de Werktuigkunde,; befchermt het gene
in Kisten en Kasfen weggelegd wordt,
voor het Gewormte, en is niet minder te
achten wegens zyne duurzaamheid, dan wegens
zynen lüifter, in het optooizel der prag-
tigfte Kabinetten , Glazekasfen , Laatafels,
Stoelen en andere Meubilen.
Van zo veel nuttigheid zyn de Boomen
door hun Hout alleen. De meeften draagen
bovendien Vrugten, welke voor Menfchen o f
Beeften eetbaar zyn. Welk een menigte van
Zwynen en ander Wild , wordt niet gevoed
door de Eikels der Bosfchen in Duitfchland:
hoe veele duizenden Menfchen leevén in de
middelfte deden van Vrankryk niet van Kar-
ttengenï terwyl de wilde Appel- en Peereboomen
aan de Engdfchen hunnen Cyde r, de II.
Olyiboomen aan de Italiaanen hunnen Olie ; Afdeel.
de Oranje- en Ckroenboomen aan de Span- j jOOFD.
jaarden en Portugeezen een verkwikkelyk Fruit, stuk.
dat zy door geheel Europa verzenden, uitleveren.
Ik zwyg van de Nooten-, Amandel- ,
Pruimen , Kerfen , Perfiken , Appelen-, Pee-
rcn- en andere Ooft boomen van onze Gewesten.
Hoe ver fpreidt zig de Geur der Oost-
indifche Speceryën; de Geneezende kragt der
Westindifche Houten, Schorfen en Boomwortelen
, niet uit ? Het Sasfaphras, Pokhout en
de Kina , zyn daar van békende voorbeelden.
Het Hout en de Takken der Boomen zyn ,
bovendien , tot Brandftof byna onontbeerlyk ;
zodanig , dat men , pp plaadèn waar de Boó-
men zo wel als Turf ontbreeken , de dierbaars
Vee-Mest uit noodzaaklykheid verbrandt,
en , daar die ook niet v a lt , geheel verlegen
Raat, wanneer men geen Steenkolen o f iets
dergelyks te branden heeft. Welk een menigte
van Goudfmids - Kolen wordt niet van dc
Takken der Eikeboomen, door dezelven gloei-
jende te fmooren , vervaardigd. Niet minder
groot is fc gebruik vaa derzelver Bast, Run
genaamd, tot bereiding van het Leder; der
Galnooten en van veelerley Brafiliaanfche, en
andere Westindifche Elouten, tot Verftpfieïi
van allcrley Koleur.
Door Boomen, in onderfcheiding van de
A 2 Hee»
ft. Düse. II. Stuk«