II. de gewoóne Winterkoude verdraagt; doch in de
l l ! L’ middeIfte deelen en Noordelyker, moet hy
Hoofd- ’s Winters in huis gezet worden. In Enge-
«tuk. land, evenwel, kan hy, op luuwe plaatfen, de
ik,2 rier ’ gewoone Winterkoude wederflaan, fchietende,
wanneer de Stam eens door fterke Vorst getroffen
is, aan den Wortel weder weelig uit.
Deeze Boom was by de Ouden zeer vermaard.
Men oordeelde hem aan A polio geheiligd
te zyn, om dat BapJine, een Maagd door
die Godheid bemind , wanneer zy denzelven
niet ontwyken kon, om haare Eer £e bewaa-
ren in een Laurierboom veranderde. Men
hielde hem deswegen voor een Gewas., dat zig
door geene ongeftuiruigheid van het Weder of
Saizoen liet overweldigen , en hier ,van moog-
lyk is de gewoonte afkomftig, dat Lauriertakken
van ouds gebruikt zyn tot een zinnebeeld
en teken van Overwinninge en Zegepraal, niet
alleen , maar dat ook èene Laijrierkroon' tot,
vereering ftrekt van de genen, die opentlyk in,
de Vrye Könften tot eene hooge Waardigheid
bevorderd worden. Op fbmmige Akadenjiën
van Europa kroont men nog heden den Kandidaat
, wanneer hy Doktor in de Geneeskunde
wordt , met takken van een Laurierboöm,
Ook krygt iqmand , die zyne eerde Proef in
eenige Weetenfchap heeft doorgeflaan, en des,
wegen bevoegd is , daar in hooger bevorderd
te worden, om die zelfde reden den naam van
Baccalaureus, , in ’t Franfch Bachelier. Dus
wfi-,
werden oudtyds de Déurkofynen o f $4 nfter« Ik- „
Raamen van voornaame; Luiden, om dezelven
Eer te bewyzen , of tot een bygeloovige be-Hoofd -
fchutting voor het Onweer, met LauriertakkenSTUK*
beftoken en verfierd (*), 'Boom™*
In Gewesten, daar de Laurier in de open
Grond kan groeijen, levert hy aanzienlyke Boo-
men uit, wordende zelfs op plaatfen, daar men
hem bedekken moet voor de Winterkoude *
ja in Bakken, al vry groot, en ftrekkende door
zyne Kroon van altoos groenend Loof tot een
fieraad der Winterhuizen. De Bloemen zyn
éénbladig, in vieren gedeeld, en het getal der
Meeldraadjes is van agt tot veertien. Ik zal
van de Geftalte , noch ook van de figuur der
Bladen, als iedereen bekend zynde, niet fpree-
ken. 'Men vindt een Soort, die laager wast,
geevende aan de Wortels veele Uitloopers, en
deeze heeft de jonge Takken rood. De Breed-
bladige of Koninglyke Laurier heeft, volgens
T o u r n e f o r t , zo wel Mannetje en W y fje ,
als de Gemeene Laurier, daar M ü n t i n g een
derde Soort by voegt, onder den naam van Ame-
rikaanfche, zynde de fchoonfte en tederfte. Den
eerstf
* ) Laurus Triumphis proprie dicatur , vel gratisfima
Domibus , Janitrix Csefarum Pontificumque, fola & domos
exornat & ante lim'ina excubat. Plin. Hist, Nat. Libr. XV.
Cap. 30. Poftes Laureiti, Qüint, Laurus & Laurea pro Victoria
infigni; Laureoli pro ludicri fumitur: ut Laureolam in
mustaceo quarit. Proverb. Cic, d> i, Hy zoekt ’er eea
Pluimpje door te verkrygen.