II, wys’ aan de Knoopcn der Steden zitten. Maar
" T i l / * voor ^et bloei jen zegt men dat dit Gewas zys
H oofd- Bladen vallen laat. Bejaard zynde heeft het
fTuK. []e Wanden Houtig en is van buiten geel.
Als de Bamboezen nog jong en grogn zyn j
worden zy van de Indiaanen krom geboogen,
om te beter tot , het draagen der Palankins ,
waar in voornaame Luiden zig laaten vervoer
ren, te kunnen dienen. Van de Stammen -maa-
ben zy , op eene zeer eenvoudige manier ,
Schuitjes, waar in twee Menfchen , aan ieder
end één , kunnen zitten. De Bamboes wordt
flegts doorgefpleeten , cn dan by twee Knoopcn
zodanig afgehakt, dat dc enden , door de
gezegde middelfchotten, geflooten biyvcn. Hieruit
blykt dat de Stam wel twee Voeten dik
moet yallen , en de cusfchenwydte der Knoo.-
pen byna met den omtrek overeenkomende, ge-
lyk rpen wil , zo kunnen die Schuitjes de
ïangte hebben van meer dan zes o f ook van
twaalf Voeten. Zy gebruiken de Bamboezen
zeer veel tot Paaien, Stylcn en Balken, in het
bouwen van hunne Huizen o f Hutten, tot het
zetten der Fuiken, het uitfpannen der petten
in de Vifchvangst en wat dies meer ia.
Bamboe* Het aapmerkelykfte, welk dit Riet heeft, i$
sen-sm- ^et pjtloopen van zeker Melkagtig V o g t, dat
door ppdrooging hard wordt 5 en den Ouden
reeds, onder den naam van Tabaqir, is bekend
geweest, welk woord by de Perfiaanen eene
Vei'fteenende Melk betekent. Het fchynt zyne
afkomst te hebben van die zoete Vogtigheid, ^
Welk? in dit zo wel als in ’t gewoone Riet
plaats heeft in de jonge Spruiten , wordende H oofd;
deeze van de Indiaanen gretig uitgezoogen. MenSTÜÏ*
zegt dat zy de grondflag zyn van het bekende
jdtehiaar, ’t welk om zyne lekkerheid zelfs iii
Europa vermaard is. ’t Gewas nu oud wordende ,
verandert dit Sap in Kleur, Smaak en zelfflan-
digheid , ftremmende en verhardende aan dé
Knoopen zodanig , dat het naar Puimfteen gc-
lyjct, en een by zonderen Smaak, die eenigsziris fa-
■ mentrekkende is , omtrent ais van gebrand Yvoor i
Verkrygt. De inlanders noerhën het dan Sacar
JS'lanibu o f Bamboezen-Suiker. Deeze is in A-
j-abie en Perüe, tot medicinaal gebruik, in zo veel
agting, dat mehze wel op weegt tegen Goud o f
Zilver. Dé Indiaanen gebruikende tot Wonden
van de Testikelert en Mannelykheid. Tegen it|
en uitwendige Pynen, zo van Kolyk als van de
Waterwegen,de Roode Loop en wat dies meelis.
heeft zy Veel naam. Het Afkockzel van de
Bast en Bladen acht men dienftig om Bloed, dat
in het Lighaam ukgeftort is , op ter losfen en uit
te dryven. Door ’t verbranden komt ’er een zeer
vrugtbaare Asch van: doch ’t is onverbeeldelyk;
Weik een Geraas de Bamboezen rhaaken onder
V branden : doordien de Lugt , in de Pypjeë
haarer zelfftandigheid beflooten , dezelve.u met
geweld doet barften. Zy groeijen gemeenlyk a*m
de Oevers der Rivieren, en op de Zandige Zeestranden
van Oostindie.
XI, Df e i , II, Stuk.