2 io V y f m a n n ï c e B oom e n .
11» de, fneedt hy een Rysje Tan den Boom af ,
AtdeëL. en ^roeg hetzelve omtrent een half Uur in
H oofd- de Hand , ruikende nu en dan eens daar aan.
s tu k . Op dien zelfden Dag wierdt hy niets, en te-
boem,*' gen den avond maar iets weinigs gewaar; doch
den volgenden morgen ontwaakte hy door een
. » Iterke Jeukt der Oogenleden en rondom* dezelven
: zo dat hy ’er naauwlyks de Handen af
kon houden. Die Jeukt ging wel over, toen
hy de Oogen een poos met Yskoud Water ge*
wasfehen hadt, maar de Oogleden waren, den
geheelen Dag , zeer flyf. Tegen den avond
voelde hy nog een weinig Jeukt, die den volgenden
ochtend, by het ontwaaken, niet minder
fterk was als ’s daags te vooren. Hy gebruikte
’er het zelfde Middel tegen: doch dit
hieldt een gantfche Week aan ; de Oogleden
waren ftyf en de Oógen rood. Toen verdween
dit Ongemak t’eenemaaf. Van het Sap dies-
tyds ook een menigte op zyn Hand geltreeken
hebbende , kwamen ’er ilegts klefne Blaartjes
op de Huid , die zonder nadeel verdweenen.
Hier uit blykt, det de Vergiftige hoedanigheid
van deézen Boohi niet veel om ’t L y f heeft.
L in n j e u s hadt, op deeze Soort, de Sitz
o f Sitzdsju der Japoneezen aangehaald , doch
de Heer E l l i s aangetoond hebbende , dat
die daar van verfchillende is (*>., zo berigt zyn
Ed.
Japmfche
Veruisbeom,
R. Hl
(») PhUef, Trsnfaff. Vox., XI,IX. Fait, 2, p. Mé,
P e n t a n d r i a . 2i r
Ed. thahs, dat men hem daar van moet uitilui- Bu
ten. Dezelve, ook Urus no k igenaamd, heeft, Af1^ eL'
volgens de Waarneemingen van KTemp f e r ,H oofd-
gevinde “Ockernooten Bladen , en Trosfen vanSTUK*
Vrugten, welke naarde Cicers gelyken: doch boom,™'
de Zaaden, die door de Jefuiten uit China aah
de Koninglyke Sociëteit van Londen, voor
Zaaden van den Vernisboom gezonden waren,
bragten niets voort dan een wilde Soort, Faji
no ki by de Japoneezen genaamd, waar van het
Vernis in weinig agting was. Deezen Helt onze
Ridder thans voor, met den bytfaam van Suc-
cedanea (*) , eh wil , dat men denzelven van
de Rhus Vernix, daar hy naby aan komt , on-
derfcheiden zal, niet alleen door de grootte der
Bladen, maar ook doordien hy dezelven ftyf-
agtig, wederzyds glanzig, en zelden aan beide
kanten gèlyb heeft : zynde die van dé Rhus
Vernix donkergroen , welke ook de Vrugten
van grootte alséenErwt heeften wit vaü Kleur;
daar die van den Japanfchen Bafterd Vërhisboor»
van grootte als een Kers eh niet wit zyn.
De manier, Op welke men de Vernis, vol-
gëns K j è m p f e r , inzamelt, is opmerkelyk.
Men fnydt, zegt hy , den Bast op verfcheide
pldat-
(*) Rhus Foliis pinnatis integerrimis perennantibus luciclis,
ïetiolo integro squali,MantUfa altera, p. 221. Acbor Verniel-
féfa fpuria fylvesttis anguiïifölia, KiSMPF, Amten; Èxot, p.
794-* T. T95-‘ 9
O 2
II, Deel, II, Stuk,
\