A fdeel ^ men ’ aan de fitheid van hunne Schors' en
V. * dc fraaiheid van het Loof kenbaar. Buitendien
H oofd* hebben wy nog een laage Yp , die klein van
stu k . g j atj is en Knoeftig van Takken, welke fom*
Y?&oöm! tyds tot Heiningen gebezigd wordt, Ilsrfelaar
o f Hersker, dochi beter denk ik Hertskder ge*,
naamd , wegens de zagtheid van zynen Spon*
gieuzen Bast’ : weshalve fommigen ’er ook den
naam aan geeven van Kurk - Yp. Den woeden ■
Bofch- en Berg - Yp noemen de Duitfchers
Kust er, Rust of Roestboom, om dat de Schors
zo rouw en Rooftig is. Dit zal dc: Roode Olm
van fommigen z y n , die anders tot de Ypen.
betrokken wordt , welken zy , Iffenhaume hce-
ten , en de Olmen. Uimn.
Alle deeze en nog meer Verfcheidenheden komen
voort uit het Zaad der eigentlyke Olmen :
zo dat men de Ypen flcgts als wilde Olmen, of
de Olmen als tam gemaakte Ypen heeft aan te
merken. Zelfs zyn de Olmen de minften in
getal van het Gezaay van derzelver eigen Zaad 5
waar uit meest - Ypen en Hertsleeren geteeld
worden, B e Wortel - Uitloopers van dc Olmen,
bovendien, leveren niet dan Ypehcomen
uit, aan ’t Blad kenbaar, even o f de Olmen op
Ypen ge-ent waren. Ik heb dit zelf dikwils
met verwondering .gezien. Düsblyktdan, dat
de Ypen en Olmen, van Europa, hier te regt
tot ééne zelfde Soort zyn t’huis gebragt.
De Ypeboom geeft een voorbeeld van Vrugt-
baarheid, aanmerkelykcr, mooglyk, dan in eenig
Ge»
Geboomte, en ’t welke, niettemin, meest zon- II.
der oplettendheid wordt befchouwd. Ik heb F™El*
daar van reeds omftandig gewag gemaakt (*). Hoofd*
Aan den anderen kant levert hy ook een fchyn- «tuk.
baar blyk uit, van eene verkwisting van Zaad, T^ mf
door de Natuur , die boven alle verbeelding
gaat. Als men eens in aanmerking neemt, hoe
veele duizenden van deeze Boomen in ons
Land zyn , die door malkander , ieder, mis*
fchien , in een Voorjaar wel honderdduizend
Zaadhulsjes ftrooijcn , waar van naauwlyks één
gelegenheid gegeven wordt om uit te fpruiten:
zo komt die verkwisting nog grooter voor dan
van de Eytjes in de Kuit der Visfchen. Onder*
tusfchen zyn ’er , onder de Ypen en Olmen ,
dat zonderling is, die zig geheel onvrugtbaar
vertoonen , geevende noch Bloem noch Zaad.
De reden hier van zou wel nader onderzoek
verdienen,
Naast aan de Eiken, mooglyk, komen de Ya
pen door hunne verbaazende dikte en hoogte.
Die voorbeelden, welken men daar van, nu en
dan, in deeze Stad, aan den Duinkant en elders
in ons Land ziet , - Zyn niets, by het gene de
vermaarde R a y dienaangaande in Engeland
waargenomen heeft. Verfcheide zodanige Boomen,
(* ) Til ’t I. STUK van dit Tweede Deel der Natuurlyfa
Hifiorïe, bïadz. 114. De aanmerking aldaar behoudt• zyn kragt,
üiettégenftaancje het gena hier gezegd is; om dat de eigent»
lyke betekenis van, ’t woord Som niet regt is bepaald.