II.
A fdeel,
II.
H oofd*
STUK*
T.
Olea Eu.
ropAa.
Europilche
Olyfboom,
ronde rimpelige Noot of Steen , die een Pit
influit van dergelyke figuur, aan beide enden
Ipits.
Drie Soorten zyn ’er thans in dit Geflagt
bekend , waar van de eerfle den Tammen en
Wilden Olyfboom beiden bevat, onder den
volgenden Soortnaam.
( i ) Olyfboom met Lancetswyze Bladeren en
rondagtige Takken.
De Tamme , waar van ik zo even fprak,
is een groote , hooge, Takkige Boom , wiens
Bladen naar de Wilgebladeren gelyken , maar
fmaller en kleinder z y n , aan ’t end Ipits,
dik en fty f , met een kort Steeltje, van boven
groen , van onderen witagtig zyhde , bitter
en eenigermaate fcherp van Smaak. De Bloemen
komen aan Trosjes voort, en daar op
volgen de Vrugten, die ook verfcheidene by
elkander zitten, zynde langwerpig rond, van
grootte als een Vingerlid, eerst groen, daarna
bleeker, vervolgens paarfchagtig en ein-
delyk zwart van Kleur, die men Olyven
noemt. Van
( i ) Olea Foliis lanceolatis. Syst. Nat. XII, Tom. II.
Gen. ao. Sp. i. p. 56. Olea Foliis lanceolatis, Ramis
teretiusculis. Hort, Cliff. 4, Mat. Mei. 10, R o y e n
lugdbat. 398. Olea fativa, Bauh, Pin. 472, olea. Dod.
Pempt. 8 n . /3, Olea Foliis lanceolatis , Ramis tetragpnis.
Hort. CKff. 4. Royen Lugibat, 399. Olea fylveftris Folio
duro fubtuj ificano, C. B, Pm. 471,
Van den tammen Olyfboom worden veele . ^
Verfcheidenheden , door de Kruidkundigen , ^
opgeteld , naar de byzondere grootte en Kleur Hoofd-
der Vrugten. Di e , welke men Spaanfche stuk.
Olyven noemt, zyn de grootften ; die in Ge- olyvc"’
nua en Provence vallen , Picholines genaamd,
zyn kleiner en langwerpig ; anderen, Olivellce
genaamd, in Toskane groeijende , zyn klein
en rond. Men heeft witte , groene en rood-
agtige Olyven. In fbmmigen zit het Vleefch,
gelyk in eenige Soorten van Petfiken, aan den
Steen vast , wanneer menze aan ftukken
breekt : in anderen is het los. Ook verfchil-
len zy grootelyks in Smaak en hoedanigheden.
P l i n i u s z e g t , dat men de onrype Oly- Gebruik,
ven Drupte noemde, en daarvan heeft L 1 n -
n j e u s dat woord in ’t algemeen voor zodanige
Vrugten , die , gelyk de Pruimen, een
Steen in haar Vleefch bevatten, ontleend.
Zulke Olyven worden gebruikt om met Zout en
Speceryën in te leggen , en dus gekonfyt
by de Kost te eeten, De grootften, en die
dikst van Vleefch zyn , worden daar toe genomen.
Sommigen neemen, na dat de Olyven
eenigen tyd in de Pekel gelegen hebben, den
Steen daar uit , en fteeken ’er een Kapper-
Vrugt in , . ’t welk ze dan zeer bekwaam
maakt, om de Eetens - Lust op té wekken.
De rype Olyven, die zagt en zwart zyn ,
laaten zig , zonder eenige bereiding , met Peper
II. DEEL'. II, STUK.