H* „ Ey aan de Schors hangt, zynde eerst week,
Afdeel. ^ ^an p.yp wordende en eindelyk broofch, zo
Hoofd- „ dat menze met de Vingers tot een grof Poei-
stuk. ,, jer kan wryven. Deeze Gom is zeer door*
thfttout fchynende , doch door haare hoogroodheid
,, vertoont zy zig zwart en donker. Ik hebze
,, Smaakeloos bevonden, en zonder eenige Sa-
,, mentrekking ; die echter B rowne verzekert
9, daar in plaats te hebben. In Water gefinol-
„ ten , maakt zy ’t zelve zoetachtig en allengs
,, meer en .meer rood , fmekende daar in lang-
„ zaam, doch op ’t laatst geheel, en verfchei-
„ de Weeken noodig hebbende , om weder dik
„ te worden.”
De Heer J a c q u i n twyfelt zeer of de
Boom , door C a t e s b y verbeeld , wel met
den zynen en dien van S l o a n e in Soort over-
eenkome. „ Takken zonder Doornen (zegt h y ,)
„ Trosfen uit de Oxels , die al te los en lang
„ zyn ; de Bladen zo groot en van eene zo Hart-
„ vormige'figuur, vallen niet ons Gewas. Op
„ de nieuwe Plaat van B l a c k w e l l , zyn
3, de Bloemen rood, allen zesbladig, en met
„ meer dan tien Meeldraadjes voorgefteld, een
,, bloei jende Tak van een Bladerigen afgezon-
,, derd, daar hy doch óp den zelfden tyd zon
,, Bloem- en Vrugtdraagende, en een altoos
s, groene Boom zyn , als ook de afwezigheid
„ der Doornen: dit alles maakt, dat ik niet be-
,, grypen kan, welk Gewas men daar mede be-
„ doeld hebbe.”
De
De Heer S l o a n e geeft de Afbeelding van J I.
een Takje met Bloem en Zaad van den Kampê- A f^ e l '
che - Hout Boom , hem van Jamaika toegezon- Hoofd-
den, met de volgende befchryving (*). „ D e STUK*
„ Bladen van deezen Boom zyn gewiekt, zit-
,, tende by twee of drie Paaren aan eene mid-
„ del-Rib, zonder een oneven Blad aan ’t end
„ derzelve. Ieder komt in figuur en andere op.
„ zigten veel met de Bladen, van Palm overeen.
„ Uit de Oxels der Bladfleelen komt een Rist,
„ van twee of drie Duimen lang, voort, bezet
,, met veele Bloemen, gelykende in groeijing
„ naar die van den Sycomorus. Zy zyn zes-
„ bladig met één Styl, en hebben Meeldraad-
„ jes van eene geelachtig bruine Kleur, waar
op Peultjes o f Blaasjes volgen op de manier
„ van de Sleutelbosfeh der Êfchen , zynde
„ van eene lichtgroéne Kleur, ieder van gedaan-
„ te als een Piekyzef. Z y gaan in ’t midden/
„ overlangs open , en daar uit komen kleine
„ platte Zaaden. De Takken zyn met een
„ Afchkleurige dunne Schors bekleed, en heb-
„ ben , by het uitgaan der Bladen; Doorens
3) ^an een o f twee Duimen lang.” Deeze Doorens
maaken liet Gewas tot Haagen zeer bekwaam,
waar toe het op Jamaika veel gebruikt
wordt. Zeker Heer , naamelyk , aldaar, het
gevaar overweegende, waar aan de Engelfchen,
in
(*) Set the Intrcda&ion to bis Natural Hijlory of Ja.
Mica*
J„I . EDe el, ii, stuk. D d JI.Deil, II. Stuk.