.. n . ( i ) Guajacum met jiompe paar vinnige Bh*
dm.
H oofd- •
stuk. ' Dit is de Boom van ’t gewoone Pokhout, in
i. Wesrindie Guayacan genaamd, waar van het
offi!“nX Latynfehen naam Guajacum bekomen heeft,
rokhoutr en in 5t Nederduitfch den naam van Pokhout , Jtoonv « - . _ __ x ,
om dat het , door de Geneezmg van de Venus ■
Ziekte in Amerika , eerst‘bekend geworden is
in ons Wèreldsdeel;
Pater P l b'M i ë r , de' Kruidkunde in AmeriV
ka oefenende , Beeft het Guajacum aldus bepaald.
„ Het 'is'eeti' Geflagt Van Planten ' met
>, een Roosachtige Bloem, die uit veele Blaadje
jes in ’t ronde geplaatst beftaat, en uit’wier
„ Kelk een Stamper zig verheft, die vervolgens
„ overgaat tot 'een rondachtige Vleezige Vrugt,
„ met één o f meer Eyvormige Beenachtige
„ Korrels, die ingewikkeld zyn in een zeer te-
„ -der Vleefch,” Hy telt ’er twee Soorten van
op, wier eerlte hy npemt Guajacum met een
blaauwe Bloem en eene rondachtige Vrugt. Dee-
ze komt overeen met den naar een Pruimboom
of Evonymus gelykende van S l o a n e , die aldus
befchreeven wordt*
Naar
(s) Guajacum Foliolis bijugis obtüfis» Syst. Nat. Xir»
Gunjacum Foliis pinnatis, Foliolis qua.ternis obtulls. Hort. 'ptiffm
18-. Hat. Mti. 207, Guajacum Sec, BEOWN. Jam. 22j*
Gen. 39. Pluk .Alm, x8e* T. 35, f. 3 , 4 , Cjuajacum mag.
ni matrice. C. B. Pin. Pruno vel Evonymo affinis &c. Sloan*
Jam, 186. Guajacum. SES, Kab. I, p, 86. T. 53.
Naar de vrugtbaarheid van den Grond, wordt II. ^
deeze fomtyds een zeer groote B°Qm 5 dochArj^ ^
blyft fomtyds ook maar middelmaati.g. De StamfjooFD-
is doorgaans rond , maar op ,St. Domingo in deSTUx.
doorfnyding Peerachtig. De jonge Boomen h e b -^ ^Mft
ben een rimpelige , dé ouden eèn gladde Bast,
beflüitende een vast en zwaar, Olieachtig, ruikend
Hout, dat in ’t Hart groenachtig is, naar
den ómtrek g e é l, met weinig Spint. Hierom
noemt B a u h i n u s deeze Soort', Pokhout met
een groote Moer, Dé Takken zyn dikwils Knoo-
pig, geevende aan de Knoopen twee' Ribben tegenover
elkander uit,.die. ieder twee Paar Bladen
draagen.r Sommigen noemen daarom deeze
Soort Vierbladig. Ieder Blad is roridachtig, anderhalf
Duim lang , een , Duim* brééd , ongedeeld,
glad en digt als*Parkement, bleekgroen,
van onderen met y y f Ribbetjes, die een weinig
uitpuilen, bitterachtig van Smaak. De Bloemen
groeijen Troswyze op ’t end der Takjes: zy
gelyken- naar die der Citroenen, als uit v y f ge-
lyke Blaadjes beitaande. Zy zyn blaauw van
Kleur en hebben den Stamper met omtrent
twintig Meeldraadjes omringd. De V ru g t,
weinig grooter dan de Nagel van een Vinger,
is Hartvormig , Vleezig, hoogrood van Kleur,
een weinig Lepelswyze hol, Vleezig, met een
harden Olyfachtigen Steen. Men vindt deezen
Boom op byna alle Antillifche Eilanden.
Deeze befehryving is taamelyk overeenkomftig
piet de Afbeelding, welke C l u s i u s , in zyne
Aan-
II* Deel, ii. Stuk,