II. de onze, dat is de Italiaanfche, genaamd, hadt
y , dikker Bladen en was digter van Loof: de vier-
H oofd- de tytelt h y de Wilde Olm o f Ypeboom.
stuk. De Kenmerken van onderfcheiding der Boo-
Tpehóm°/mcn van ^ Geflagt, die natuurlyk in Europa
groeijen, zyn door T o ü r n e f o r t uit P a r-
k i n s o n dus opgegeven. Eerst komt die met
breede ruuwe, dan die met allerbreedfte ruuwe,
dan met fmalle ruuwe en eindelyk die met
gladde Bladen. De eerde en tweede maaken de
gewoone en Berg - Ypen, dé derde de zogenaam»
de Olmen uit. Van de vierde komen ’er een
menigte in Engeland voor, die anders byna
niet van de gewoone Ypen verfchillen ; hoewel
zy een weinig minder in de hoogte groeijen
, hebbende de Bladen niet alleen glad, maar
ook donkerer groen. Hier voegt P l u k e n e -
t i u s nog een Groote Hollandfche Olm of Tp
b y , welke een zeer breed ruuw Blad heeft,,
met fmaller en meer gefpitfte Zaadhuisjes •(*).
De Zaadhuisjes van onze gewoone Ypeboo-
men komen in figuur vry wel met die, welken
To uRNEFORTin Plaat gebragt heeft, overeen:
zo dat dit een byzondere Verfcheidenheid
moet zyn, In Vrankryk kent men driederley
Boomen van dit Gefiagt: den B e r g -Olm, die
de
O ) Ulmtis major HeUandica , Folio latisfimo fcabro, an*
guftis & mag« acuminatis Samarris. Pluk. Alm. 393. De
Zaadhuisjes der Olmen noemt Plinius Samara o f Samarz
en CQLUMELI.A Sam;r41
de Takken wyd uitgefpreid en y l van Loof AFDE‘Et>
heeft, zynde het Gewas zeer woest: den Veltij v.
Olm of Franfchen Olm (Orms), hebbende een
wel gefiooten Loof en den Bast zeer dik: een o/
derden, eindelyk, Tpréau genaamd, om dat rpsboom.
hy van Iperen in Vlaanderen derwaards over-
gebragt zou zyn ; die hoog 'van Stam is,, en
den Bast dun, helder en effen heeft. De eer-
üe wordt gemeenlyk , doch zonder eenige reden,
het Mahnetje, de laatfte het Wyfje ge-,
heten.
Volgens T h e o p h r a s t d s was de naam
der Ypen in ’t Griekfch Pttlcu, daai hy een
Berg- en eene Veld - Soort van maakt, welke
laatfte nog naar hem genoemd wordt. De Berg-
Y p of Olm heeten de Italiaanen , zegt P l i n
i u s , Atinici , en den gemeenen Olmo, de
Spaanfchen Ulmo, de Engelfchen Elmtrée, de
Sweeden Alm, en die van Boheme Gilm.. De
Groeyplaats is door geheel Europa, uitgezonderd
;de Noordelyke deelen van Sweeden,
Noorwegen ,' Lap- en Finland. Van de Gehalte
in ’t algemeen behoef ik niét te fpr.eeken,
om dat men deeze Boomen zo menigvuldig, de
kanten onzer Graften en Buitenfitigels, hier te
Amftèrdam en in andere Steden als ook de
Wegen ten platten Lande , ziet bemantelen.
De zodanigen noemen wy gemeenlyk Tpsn;
doch die, daar men tot Laanen op. de Buiten-
plaatfen , en tot beplanting van de Wallen in
fommige Steden, gebruik van maakt, zyn meest
N 5 01-
II, desl» n . Stuk»