20 D e E i g e n s c h a p p e n
Sill
is het Mos en dergelyk Ontiiig, inzonderheid
het op de Schors groeijende Bygewas, gelyk
Marentakken en veele dergelyke Planten in
de andere Weréldsdeelen , even als de Onrei-
nigheid van 't Menfchelyk Lighaam, wanneer
zy niet daar van gezuiverd worden , den Groey
en Bloey der Boomen nadeelig, en kan zeer
wel eene Onvrngtbaarheid veroirzaaken , die
echter ook van andere en dikwils onbekende
Om Handigheden , even als in de Menfchen ,
afhanglyk is', zo wel als het ontydig afvallen
der Vrugten. Ik wil nu niet fpreeken van
het Ongedierte, dat de Boomen benadeelt en
kwynen doet, o f derzelver Bloem- en Vrugt-
maaking belet of de Vrugten bederft; om dat
ik daar van in de befchryvihg der Rupfen en
andere Infekten breedvoerig heb gehandeld.
W v hebben gezien , dat door verfcheide
Stelzelmaakers de Boomen van de' Kruiden afgezonderd
zyn ; gelyk door den beroemden
T o u r n e f o r t , by voorbeeld ’, in ’t laatst
der voorgaande , door B o e r h a a v e in ’t
begin van deéze Eeuw , en naderhand door
H e i s t e r , in ’t jaar 1748. Anderen, gelyk
dtj H a m e l , hebben de Boomen en Boom-
agtïge Gewasfen op zig zelf befchreeven en in
, >t zeven Familiën verdeeld *. De Boomen , die
in Vrankryk , en dus ook in de meeften der
mïddelfté deelcn van Europa, natuurlyk zyn ,
worden door den Heer R o u x ook, doch op
een
M
een anderen voet , in zeven Afdeelingen ge* II.
bragt: te wecten aldus (*). Amtn»
X , Die Vrugten draagen, met een Dop of Schcede; Hoon»*
gelyk de Eiken , Karftengeboomen, wilde Kar ‘Tö**
Hengen, Ockernooten, Beuken en Hazelaaren.
1. Die Sappige Vrugten draagen, met Korrels of
Pitcen; gelyk de Appelen, Peeren en Moerbe-
fie Boomen.
3. Die Vrugten draagen met Steenen of Steenag-
tige Kernen: gelyk de Kerfen , Pruim-,Olyf-,
Kornoelje., Mispelboomen , enz.
4. Die geen Vrugten draagen , welke eetbaar
zyn , of tot Spyze gebruikt worden: gelyk de
Olmen 5 Taxis , Esfcben, Haagbeuk, Schotfe
Linden, Platanus, Acacia en Palm.
5. Die Olieagtig Hout hebben; gelyk de Pyn- en
Denneboomen, en Cypresfen.
6. Die het Water of Vogtige Gronden beminnen;
gelyk de Linden, Berken, Abeelen , Popelieren.
7/ Die in 't Water groeijen, gelyk de EIze en
Wilgeboomen.
Deeze verdeeling i s , gelyk men gemakkelyk
kan zien , gantfeh onnaauwkeurig , en ook alleen
tot befchryving van het gebruik des Houts
deezer Boomen , in de Bouwkonst en Werktuigkunde
, gefchikt. Ik zal my derhalve daarom
met dezelve niet ophouden , te minder ,
om dat myn ’ oogmerk , als voorheen gezegd
heb, is, de Methode der Sexeii in de onderdeelinec
der Klasfen te volgen. 5 II. HOOFD-
(+) Traité dts Arbret a ouvnr. Fatis i'jo. Oftiva,
B 3