A fdeel. die eeni§ermaate geftreept zyn, en uitpuilendë
VIIU K noPpM , welken troppen uitgeeven van Blad-
H oofd- fteelen, ieder met drie effene ongedeelde, niet
1T“K‘ gekartelde, Lancetswyze, fpitsachtige Bladen,
GileacL net ongepaarde wat grooter dan de anderen, eri
eenigermaate Wigachtig. Drie Bloemen komen
uit de gezegde Knoppen , tusfchen de Bladen,
voort, ftaande ieder op zyn eigen Steeltje, dat
korter dan het Blad is, onder Scheedachtig, met
een zeer klein, byna tweedeelig Lovertje. Dé
Kelk is eenbladig, halfrond, effen, viertandig;
de Tanden ver van elkander en zeer korti De
Bloem heeft vier ovaale ongefteelde Blaadjes: iri
3t midden een Vrugthuisje , dat gerand, holrond,
paarfchachtig is. Agt Elsvormige Meeldraadjes
, die zeer kort zyn, komen uit den rand
van het Vrugthuisje voort, hebbende langachtig
e , dubbelde , Rolronde Knopjes, die regtop
Haan en geel zyn. Het Vrugtbeginzel in het
Vrugthuisje , binnen den bodem van de Kelk,
heeft een Kegelvormig Cylindrifchen paarfchen
Styl, en een llompachtigen Stempel. De groey-
plaats is in Gelukkig Arabie.
vi. t (6 ) Balfemboom met gevinde Bladen, de Blaad-
i « ongejleeld.
Dat
(«) Amyr'it Foliis pïtinatis , Foliol-s fesfilibus. Syst. Nat.
XII. utfupra. Balfamnm. Bellon. Ic. n o . Alpxn. Egypü
p. +8. t . p. 6o» Opoballamutn five üalfainum jiidaiciuu. Geoiir»
Mat, Med, n . p. 473.
Dat de Bladen van deéze Soort ongepeld z yn, AriJ ^
is hier in de bepaaling gebragc, om dezelve te v m /
onderfcheiden van de Derde Soort, welke ge- Hoofd-
vinde Bladen met gedeelde Blaadjes heeft: zos™ u
wel als de effenrandigheid in de bepaaling d e r g £ m
voorgaande dienen kon , om dezelve van de Boom,
Eerfte en Tweede Soort te onderfcheiden. Ten
aanzien van de naast voorgaande zou de onge-
Iteeldheid geen Kenmerk van verfchil zyn. Onze
Ridder bedoelt hier den Balfemboom der Ouden
, en haalt de Afbeelding van A l p i n u S
aan, dochtwyfelt of het wel verfchillende Soorten
z y n , fpreekende aldus (*). „ De nako-
„ melingfchap zal mooglyk zien, o f onze Amy-
„ ris Gileadenfis door nieuwe voortteeling gee-
,, ne Gevinde Bladen u itg e e v en kan ; zo dat
„ deeze twee, als Verfcheidenheden, ondereen
„ zouden fmelten. Want het is zeker, dat Ge-
„ vinde en drievoudige Bladen zeer naa ver-
„ maagfehapt zyn , brengende de meefte Plan-
,, ten, die Gevinde Bladen hebben , ’er eerst
„ drie aan één Steeltje voort. Zo dit gebeur-
,, de, dan zou de Afbeelding vanALPïNUS"
> zeer valfch zyn, als waar in de Bloemen tros-
j, achtig gepluimd voortkomen aan het end der
3> Steden. Tot dit denkbeeld , n u , hel ik té
4, meer over, om dat A l p i n u s niet duidelyk
, ze g t, van waar zyne Afbeelding is ontleend.
„ Met
(#) i>is£ de Opobstlfamo declarato. Armen. Acad. VII. j»,
69. Vid, Disf. noftram, zsgt unn/EUS. Mm'tisf. p, Ss.
II. DïHL. II. STUK.