II. zelven Paarden -A Karflengen heeten ( * \ Die fTïFPT u \ y
Yjj * verhaalen M a t t h i o l ü s en C l u s i u s vol-
H oofd- gens R a y , die ze g t, dat men in de Engellche
stu k. Tuinen deezen Boom van Conflantinopolen o-
vergebragt heeft, L i n n a ü s fielt de overbrenging
in Europa | ik weet niet op welken
Grond , in ’t midden van de Zestiende Eeuw.
Hy is thans , gelyk iedereen bekend is , zelfs
in onze Provintiën zeer gemeen en zodanig ge-
naturalizeerd , dat men hem als een Inboorling
o f Natuurlyk Plantgewas der Nederlanden voor-
gefleld vindt ( f ) .
Het is een Boom , die de hoogte en dikte
ten minfie van onze Lindeboomen bereikt,
zeer weeldig in ’t groeijen , wanneer hy niet
al te veel aan guure Winden is bloot gefield en
den zwaarflen Vorst hier te Lande verduwend
e , zonder eenige bedekking. Inzonderheid
munt hy uit door eene digte Bladerryke Kroon,
die in de Voorzomer met fchooner Bloemen
praalt dan eenig ander van onze buitenflaande
Boomen , |t zy tam of wild. Zyn Schors is
witachtig in jonge Boomen en aan jonge Tak-
ken, doch die der oude Stammen, hoedanigen
ik gezien heb van drie Voeten over ’ t kruis ,
is graauw , met barflen , byna gelyk die der
oude Ypeboomen. De Bladen breiden z ig ,
aan ’t end van een dikken Steel, Vingerswyze
uit
(*) Dalfchamp Hifi. det Plant, Lyon IS15. Tom. I. p, 28:.
(TI t>E GORTER Floret Belgka, ültraj, 1757. p. 103,
„ ir , en gelyleen dus wel eemgermaate naar die
, n 'c V vivingerkruid, doch men vulde er do v il.
f e ® zeven op een Steel, die van het punt■ derHoom.
vetvaaring allengs verbreeden , en de grootflen-o*.
1M een Handpalm breed worden aan t end,
alwaar zy uitloopen in een (lompe punt. De
Stael is fomtyds wel een Voet en 't grootfte
Blad ook byna zo lang.
In de Herfst, als de Bladen afgevallen zyn ,
vertoonen zig aan deeze Boomen dikke langwerpig
ronde bruinroode Knoppen, die den gehee-
len Winter bezet zyn met een Kleverige Harst,
en de Botten befchutten door middel van zekere
Doppen, welke, in ft vroege Voorjaar afvallende
gelegenheid tot uitfpruiting geeven, 1
heeft zo zigtbaar in geene andere van onzeBoo-
men plaats. De dunfle Twygen, die niettemin,
in vergelyking met andere Boomen , zeer dik
zyn , geeven aan * end een Bloemfleng mt
welke op zig zelf een zeer fraaije la . 1 o f
Ruiker is van Bloemen, die Kandelaarswyze op
Steeltjes aan deezen Bloemtteng Haan , welke
aan’t end ook met dezelven gekroond is-, en
dus de gezegde fraaiheid aan deeze Boomen
byzetteru ,r ,
De Geftalte van deeze Bloemen vereiicht onze
opmerking.' R a y zegt , in navolging van,
D o d o n iEOSj dat dezelve uit vier witte Blaadjes
beflaan , v/aar van de twee bovenflen, een
weinH grooter dan de anderen , in ’t midden
twee roodachtige Vlakken hebben, terwy iet
' rmd