O c T A N D R I A, 313
deeld waren. ' N i e r e m b e r g geeft aan de
Charapu van Mechoacan, de grootte van een VIlI<<’
Perfikenboom en Laurierbladen, met zeer klei- Hoofd-
ne Bloemen , zittende aan de toppen der T a k -STUK*
jes, waar op Besfen volgen tot het maaken v a n °°m>
Roozekranfen of Paternosters zeer bekwaam ,
geevende de Schil der Vrugten het gebruik van
Zeep»
C l u s i u s van deeze Zeepnooten fpreeken- ZeeP.
de, zegt , dat ’er tweederley zyh , fommigenNooten'
van-boven plat, anderen met twee Tepelachtige
uitfteekzels gekroond, doch allen hadden zy
ongevaar de grootte van een Galnoot, en waren
Pruimachtig, bevattende in een Schil o f Bolfter
,van zagt Vleefch een rond , glimmend zwart,
Steentje of Noot, waar binnen een witte Kern,
met een roodachtig Vliesje- bekleed als de Ha-
zelnooten. Dat Steentje, van grootte als een
Kers , rammelde in de holligheid van deeze
Vrugt: welk alles plaats heeft in eenige derge-
lyke Zeepnooten , wat grooter dan Galnooten,
die ik reeds eenigen tyd gehad heb, zynde van
buiten rimpelig zwart, als gedroogde Pruimen,
en zo kleverig , dat zy zig vast hechten aan ’t
Papier of Hout, waar menze op legt, en in ’t
behandelen aan de. Vingers kleeven ; doch aan
de eene zyde hebben zy een Plek, als of zy ergens
afgebroken of afgefneeden waren. Een
derzelven open breekende, vind ik ’er dergelyk
zwart: glanzig 'Steentje in , zynde de Vleezige
Bolfter omtrent een Linie dik en in ’t eerst zoet
V 5 doch
lm . • h
'M
m
1
m •'
■ .V I