II» zelve by een Lamp doen vergelyken, hoewel
zy deeze Appeltjes Boa Rembang noemen, doch
H oofd- de onzen Sterrebollen. De Roode Brappat ver-
s t u k . fchilt in Gewas , doordien hy zig als een Ap-
pelb°°m vertoont, en de Bloemen rood heeft;
maar de Vrugten zyn in beiden, zelfs ryp geworden
, groen. Z y worden van ’t Gemeene
Volk gegeten. Het Hout van den Witten Brappat
is tot den Scheepsbouw, inzonderheid tot
Knies en Kromhouten, zeer bekwaam.
Rondom deeze Boomen komen uit den Grond
zekere Bygewasfen voort, die men, om dat zy
aan ’t end gefpleeten zyn , Splitshoorens noemt,
van eene Kurkachtige zelffiandigheid. Men
heeft ontdekt, dat deeze, door zekere dunne
Vezelen , gemeenfchap hebben met malkander
en met de dikke Wortelen van den Boom. De
Bladen van den Rooden Brappat dienen tot Voed-
zel voor een Rups, die een fchoone Oostindb
fche Spiegel - Kapel uitlevert.
vtt. ( 7) Wortelboom met ovaale Bladen en Tros-
Rhizopho- achtige Bloemen , de Vrugten Sikkels wyze
ra Cornicu* , r . ,
lata, krom en fpüs.
Hoornd.aagende'
Rümphiüs vnerkt aan , dat ’er tweederley
Heejlerachtige Mangies op de Molukkife Eilan
(7) Rhlzoptora Folils ovatis, Floribus confertis, Fruftibus
, stcuatis acuminatis. Sytt. Nat. XII. Sp. 4, Sp. Plant. II*
Sp. 6. Mangium Fmticofum Corniculatiim, III,
p. M7, T* 77. Eusm. Fit M . 10*.
landen groeijen, waar van de eene door hem
Gehoornde wordt genoemd , wegens de figuur Xi ‘
dei‘ Vrugten , die zy draagt. Het Gewas is Hoofd-
twee Mans langten hoog, met verfcheide Stam-STUIi*
men, van dikte als eens Menfchen Been , op-
fchietende, die een menigte van dunne Rysjes
uitgeeven. Hier aan groeijen de Bladen , die
ovaal zyn, van drie tot v y f o f zes Duimen lang
en twee Vingeren breed , ook dikachtig, glad
en ziltig van Smaak, Uit de Leedjes, by de
Bladen , komen Knopjes voort , waar uit de
Bloemen Troswys’ groeijen , ieder op een by-
zonder Steeltje, dun zynde en een Duim lang,
Deeze Bloemen zyn wit, van v y f ftyve Blaadjes
gemaakt en v y f Meeldraadjes bevattende, met
een Styl , die langer is , in ’t midden, liefelyk
van Reuk. Hier op volgen kleine kromme
Haauwtjes, een Schaft dik, twee Vingerbreedten
lang, aan ’t end fpits toeloopende, als Oly-
phants- T andjes, ryp zynde rosachtig bruin en
een groen Merg bevattende, dat als uit famen
gerolde Wortelblaadjes beftaat, gelyk ook hetzelve
, als zy op den Grond vallende geborften
zyn, het Zand raakende , aanftonds Wortelen
fchiet en een nieuw Boompje voortbrengt. De
Groeiplaats is op Steenige vlakke Stranden , be-
fiaande uit Zand en roode o f bruine Keyftee-
nen, daar de Zee geduurig op en affpoelt: nooit
op ’t drooge Land, ten zy hetzelve weleer door
dp Zee bedekt geweest zy. Men vindt het derhql
p, deel. H. stuk,