II.
Afdeel.
XI.
H oofdstuk.
Wilde
Runlgmt
De Vrugt,
te befchryven. Ik zal hem kortelyk op de
hielen volgen. Het is een Boom , zegt hy ,
die doorgaans vyftig Voeten hoog wordt, alleen
tot Brandhout dicnftig, en de Bast tot Lederbereiding.
De Bladen zyn ovaal, glad, Lederachtig.,
van drie tot zes Duimen lang, van
boven donker , van onderen geelachtig groen ,
gefteeld, tegenover elkander. In de Oxels der
Bladen komen Steeltjes voort, doorgaans met
twee en fomtydsmet drie Bloemen beladen, die
fomtyds een weinig Reuk hebben, doch zeld-
zaam. De Kelk is in vieren gedeeld en geel-
achtig, bevattende vier fmalle witte Bloemblaadjes
, en altoos agt Meelknopjes ( Anthera) ,
zonder eenige Meeldraadjes (Stamina). Deeze
Meelknopjes fplyten aan hunnen Grondfteun
Veerkragtig in tweeën , en vallen derhalve ligt
af. Het Vrugtbèginzel, dat rondachtig is , heeft
een Styl zo lang als die Meelknopjes ën verandert
in een V ru g t, van een zeer zonderling
maakzel, als volgt.
„ Men kan in de Vrugt van deezen Boom,
„ bekwaamelyk , vier deelen , die weezentlyk
„ byzonder maar aan elkander vast zyn, onder-
„ fcheiden: te weeten de Kelk, den Schenkel,
„ de Huik en het Zaad. De Kelk, die geen enke-
„ le Ontvanger, maar een weezentlyk Zaadkasje
„ ( Pericarpium) i s , dewyl daar, uit de Styl
„ voortkomt in de Bloem , is een langwerpig
„ Eyrond Lighaam, van onderen bultig, Vlee-
j, zig, langer dan een Duim , van buiten bruin
. en
•j, en ruuwachtig, aan den Mond wederzyds JU
s, met het verdeelde gedeelte van den Styl ge- Afdeel»'
5, kroond, van binnen tot onderen toe hol. De ^oofd»
„ Schenkel (Crus) is een Rolrondachdg, glan-sTuK.
„ zig bleek groen, Lighaam , naauwlyks ander-
„ half Duim lang , doch altoos langer dan het
„ Zaadkasje, van boven tot een Hals verdund en
j, eindigende in een krom Romp Hoofdje, dat
„ Oranje-geef is , van binnen uitgehold tot een
„ gefpitflen Kegel, die aan den Hals toe reikt,
,, hebbende de Oppervlakte glanzig wit. Dee-
„ ze Schenkel, nu, beftaat uit witachtige over-
5, langfe tedere Vezelen j het Hoofdje uitge-
„ zonderd , in welks zelfftandigheid geene Ve-
„ zelen zig vertoonen. De Huik ( Calyptra)
„ is een wan ft al tig, Klokvormig, Oranjekleurig
s, Lighaampje , van eene Klierachtige en téde-
„ re zêlfftandigheid , zittende als een Muts op
„ het Hoofd je van den Schenkel., en aan den
,, rand een Zoom hebbende, die hetzelve om
„ den Hals doet fluiten. Het bultige gedeelte
j, der holligheid van het Zaadkasje wordt ’er
„ naauwkeurig door gevuld. Het Zaad (Seinen) ^
„ eindelyk, is het groödte deel der Vrugt,
„ Spilrond , zwaarwigtig, doorgaans tien Dui»
„ men lang , op zyn dikfte als een Vinger ,
„ meer o f min krom , donker groen , aan de
„ Punt roodachtig, en fomtyds geheelenal zwart •
■ „ achtig rood. Het loopt Elsvormig fpits uit,
„ en, naar het Zaadkasje toe allengs Verdunnen-
„ de , neemt het aldaar eindelyk de gedaante
l i ,, van