II. iets Zandachtigs in fchynt te zyn : de vyfde
A fdeel. g gwei Coronde , wegens haare Lymerigheid ;
H oofd- de zesde Nieke Coronde : de zevende Dawel
stu k. Coronde, om dat men van het Hout Vaatwerk
Kaneti- Trommels maakt: de agtfte boottit Katte Coronde , . « . « _
wegens de Doornigheid van den Stam, en de
Negende Mael Coronde of Bloeijende Kaneel,
om dat deeze Soort altyd in Bloem' flaat, en
deeze komt, in hoedanigheid, naast aan de eer-
Ite o f beste Soort.
Op ’t Eiland Ceylon is de Kaneelboom, Coronde
of Kurundu genaamd zeer gemeen, en
fchynt ’er zo veel hoogte niet te bereiken als
op Malabar , daar het een Boom wordt van
tusfchen de twintig en dertig Voeten hoog.
De eze, nogthans, wordt door L i n n ^é ü s tot
de volgende Soort betrokken. Op Martenique
vondt de Heer J a c q u i n èen Gewas , dat
voor den regten Kaneelboom, ten minlte voor
eene der opgetelde Soorten , van hem werdt
aangezien.
westindi- Dit maakte een fraay gekroonden Takkigen
f efibooin Boom * van twintig Voeten o f hooger, met den
'Stam aüderhalven Voet dik, hebbende van buiten
een gladde lichtbruine Schors. Aan de Takjes
, die zeer talryk waren , kwamen Bladen
vo o rt, zynde ovaalachtig , nu rond o f Romp ,
dan fpits gepunt, taay als Leder, glanzig, ongekarteld
, van drie tot v y f Duimen lang, hebbende
wederzyds drie witachtige Ribben; en de
Oppervlakte van boven bly- van onderen bleek
groen.
groen. Deeze Bladen hadden een aller - aan- , 11«
genaamfte Reuk en Smaak van Kaneel, welke j£ELi
z y , door zeven Jaaren in zyil Kruidboek te H oofd
leggen, nog niet kwyt geraakt Waren. Dezel-STUK*.
ven liaan byna tegen elkander over. Aan de
énden der Takjes, en uit de oxels der Bladen ,
komen de Bloemlleéltjes voort, die zig in drieën
verdeden ; draagende kleine groenachtig geele
Bloempjes^ uit zes Blaadjes bellaande, welke
ovaal, gcfpitst en holrond zyh , hebbende negen
Meeldraadjes en een enkelen Styl, met eenen
platachdg geknopten driekantigèn Stempel. De
Reuk der Bloemen is zwaar eh niet aangenaam,
gelyk die der Krul - Leliën. Hier op volgen
Vrugten , van grootte en figuiir als eeh D ly f,
fmaakeloos , hoog blaauw en week , Waar in
èen graauwachtige Noot beflooten is, die eeri
witte Pit heeft, welke zeer fpoedig bederft,
zo dat men de Zaaden tot Voortteelihg niet
kan overzenden : maar twee Boompjes, met
de Stammen een Arm dik, waren behouden in
Europa over gekomen en groeiden zeef tierig
in de Keizeflyke Tuin.
Het Hout van deezén Boom bcvondt hy
Wit eh niet zeer hard te zyn , bekwaam tot
Planken. De Wortel zweette overvloedig Kamfer
uit, en hadt ’er ook de Smaak van , zynde
bovendien zeer lamentrekkende. Dé bihnehflë
Bast kwam in Kleur,, Reuk en Smaak, volmaakt
met de Oostindifche Kaneel overeen; zynde al-
leenlyk zo fyn van Samehweefzel niet en Wat
X 2 fchëfp
i i .defl, 1i. sitte