II.
A fdeel*
II. „
Hoofdstuk.
eenen Stam van zes o f agt Duimen dik ,
groei jende in Karolina. Volgens de Waar-
lieeming van D. G a r d e n , heeft deeze
Boom de Bladen gepaard, Lancetvormig, al-
tyd groen , gelyk van rand, gekeeld , glanzig
: de Bloemen groeijen , in de oxels- der
Bladen , by korte Trosjes, die gearmd zyn
met Steekjes tegen elkander over , waar op
de Bloempjes kaam, welken haare Punten ag-
teromgekruld hebben , en eenen’ zeer korten
o f byna • geenen Styl ; den Stempel in tweëen
verdeeld. De Vrugt is Kogelrond, glad en
fraay in ’t aanzien -: zy- bevat een Eyrond-
agtige , eenigermaate geftreepte, van: onderën
dporboorde Noot. Mannelyke en Vrouwelyke
Bloemen komen ’er op een zelfde Plantgewas
met de Tweeflagtigen voor. Door C a t e s -
b y waren deeze Bloemen: gezegd uit vier
Blaadjes te bekaan , en volgens D. G ar-
p e n zouden zy haare Punten. omgekruld hebben
, en dus eenbladig fchynen te zyn , gelyk
die der 01yfboomen., : Mooglyk maakt het
verfchil der Sexen dit onderfcheid.
De Heer N. L B u r m a n n d s maakt gewag
van een Indifchen Olyfboom, met Lancetswyze
van onderen 'Wollige Bladeren (*). Dezelve
was door 'den Heer K l ein h o e , in ’t jaar
1758, uit Java overgezonden en fcheen weinig
van den Ëuropifchen te vcrfchillen.
Chio*
(*) Olea Folüs lanceolatis fubtus tomentofis. BURM. Fitri
Ind. p,