II.
Afdeel. VIII.
H oofds
tu k .
gondeltoom.
I.
Jfttmecylon
Capitélia-
tum.
Knoopbiocmige.
het een fterken Sandel - Reuk, dien het echter
droog wordende verliest, en derhalve by de
Indiaanen weinig geacht wordt. Ook fchryft
G a r z i a s zeer duidelyk, dat het Roode Sandelhout
op de Kust van Koromandel groeit,
alwaar men hedendaags geen andere , dan de
Kaljatours - Hout Boomen vindt. Evenwel verbeeldt
R u m p h i u s z ig , dat het Roode Sandelhout
der Winkelen daar van verfchille, en
misfchen wel van Madagaskar, of van de Kust
van Afrika , daar tegenover, afkomftig mogte
zyn. Hoe ’t z y , de Boom , die ’t zelve uitlevert
, is ons tot heden onbekend.
M e m e c y l o n - Saffraan boom.
De Kenmerken zyn, een Klokswyze Kelk,
boven het Vrugtbeginzel, hebbende den rand
onverdeeld: de Bloem éénbladig: de Vrugt een
Bezie, die met een Cylindrifehe Kelk gekroond
is.
( i ) Safffaanboom metovaale Bladen en Knoops-
wyze Bloemen.
Ik weet niet o f ik my 'meer over de zonder
( i ) Memecylen Foliis ovatis, Syst. N&t, XII. Totn. II. Gen»
476. p 267. Fl. Zeyl. 136. Cointis fylvestris Foliis Crocemn
colorem tingentibus, &c. BüRM. Zeyl, 76 F. 3c. Croctts
lylvestris. Zeyl. feu. Arbot Walikaku. HEE>1. Mus Zeyl. 7.
ÏÏURM» Fl, Ind, 87»
deriinge toepasfing van deezen naam, dan
de verwarring in de Kenmerken moet verwon- VI11>
deren. Memecylon fchynt by P l i n i u s wcIhoofd-
een Gewas te betekenen, dat niet hooger wierdt
dan de Kwee - Boom ; doch elders blykt, ^ b^ aan'
hy met de Grieken inftemt, door wien de Vrugt
van den Aardbeziënboom (Arbutus) , dien zy
Komaroï noemden , dus geheten werdt. Of-
fchoon het, nu, wel gebeurt, dat de Boom den
naam van zyne Vrugt k ryg t: zo is doch hier
geen overeenkomst. Wat de Kenmerken aangaat
: men vindt in de Genera Plantarum de
Bloem vierbladig aemgemerkt te zyn , ’t welk
overeenkomt mat de ondervinding van den Heer
J. B d r m a NNüs , door wien dit Ceylonlche
Gewas zeer fraay in Plaat is voorgefteld. Zyn
Ed. noemt het een Wilde Kornoelje - Boom, en
merkt aan, dat de Bloemen uit vier kleine Blaadjes
beftaan, met éénen Styl en vier Meeldraadjes.
L i n n a o s geeft ’er , in de Flora Zeyla-
nica, agt Meeldraadjes aan. De Bloemen zyn
in de Oxels der Bladen , op kleine Steeltjes
tot ronde Bolletjes of Knoopen lamengèhoopt.
Wat den Ceylonfchen naam van dit Gewas
aangaat, dezelve betekent eigentlyk Zand-Saffraan
, ’t welk daar van daan komt, dat deeze
Boomen -op Zandige plaatfen groeijen, en dat
derzclver Bladen, afvallende en verdroogende,
hoog geel worden: zo dat men dus de Saffraan
als uit het Zand kan raapen. Ook worden zy
tot Geelmaaking der Spyzen door de Ceylonee