II. }) zy de Zee , dezelven geduurig befpoelende
A fdeel. ^ en dverloopende , door het wegvoeren Van
H oofd- , , Slyfe en Zand, daar van de oirzaak mag zyn;
stuk. 5t zy de Wortels zelf zo wel naar boven als
R^ofm j’ nederwaards door aangroeijing verlangd wor-
den: men zietze, na weinige Maanden, hoo-
,, ger dan de Grond en Boogswyze gekromd ,
, , den Stam van het Boompje', als opgeheven,
,, onderfleunen.” Die verheffing der Wortelen
boven den Grond , heeft dan in. deeze zo wet
plaats als in de Tweede Soort. •
Be Wor. „ Het jonge Mangles - Boompje heeft (ver-
tófcJrie- , volgt die Heer, naanwlyks de hoogte van
Takken. 3f twee of drie Voeten bereikt en een Kroontje
,, begonnen te maaken, o f uit den Stam komen,
„ wat hooger dan de anderen, nieuwe Wortels
„ voort, welke , Boogswyze naar de Aarde ge*
„ kromd , en met de enden daar in gelaten,
tot voeding en fteuning dienen van den Boom.
5J Op die zelfde manier gaat hy gewoonlyk tot
„ de twaalf Voeten hoogte voort, als wanneer
„ zig een Bosfchagie van Wortelen vertoont,
die uit den Stam en de oudfte Takken tot
, , v y f Voeten boven den Grond voortgekomen
„ zyn. De Boom , deeze grootte bekomen
„ hebbende, geeft weinige Wortels uit, maar
, begint alsdan zyne Kroon naar alle kanten
, uit te breiden, als geheel bezig met het voort-
„ brengen van Takken. Eindelyk geeft hy
„ ook , zelfs tot de hoogfte Takken, Wortels
„ uit , zonder eenige bepaalde plaatzing, Tak-
» Hg
,, kig zynde en gereed om t’eeniger tyd in den • H* ,,
5, Grond te booren. Alle deeze Wortels, g e l y k XI>"
ook veelen -der voorgaanden, met een hoek Hoofd-
„ van omtrent tagtig Graaden o f wat binnen stuk.
den winkelhaak uitgefprooten, gaan eerst r e g t^ ^ S .
„ voort, dan krommen zy zig, door hun eigen
„ zwaarte , naar den Grond. Zy zyn rond ,
” Roestkleurig, eerst broofch , dan taay en
„ vast, met eenen dikken Bast en een Vezelachtig
Merg; aan hunne ftompe Punt bekleed
met een Klokswys’ , Hoornachtig, zwart
Vlies , het welke ’er afgaat als zy in dep
" Grond gekomen zyn.. Door kneuzing of breuk
” deeze pUnt verlóoren hebbende, groeijen
’ ’ Zy met meer uit, maar boven het gekwetfte
” deel krygen zy drie , vier‘ of meer, nieuwe
,, Worteltakken.”
Uit het gezegde kan men opmaaken, hoe
digte en uitgebreide Bosichagiën deeze Boo-
’ ’ roen, door den tyd, op onbearbeide en over-
* ftroomde Oevers kunnen voortbrengen en
” welk een verbaazende Vertooning zy aan de
., Europeaanen uitleveren. Naby dezelven te
g overnagten, op dat ik niet zegge te woonen,
2 ZOU, wegens de fchrikkelyke menigvuldigheid
” , van de kwaadaartigfte Muggen , voor onze
Natie tot een groote Straf verftrekken kun-
nen, hoewel de Wilden taamelyk gehard daar
I tegen zyn ; maar midden in die Bosfchen
” zelf zou het naauwlyks een Menfch kunnen
!, uitftaan. H i e r onthouden zig menigvuldige Rei-
l i g 9» ëerS?