II. Aan het end der Takken geeft deeze Boom
Afpeel. rprosfen uit van menigvuldige, roode, zoctrui-
H oofd- kende Bloemen , die op een lang Steeltje zit-
s t u s . ten, dat zig uit het midden van de Kelk ver-
Caujoe. heft, De Bloem beitaat uit v y f Blaadjes en
4PPe-bom*foev!Lt doorgaans tien Meeldraadjes , die het
Vrugtbeginzel omringen , dat eene Niervormige
Noot wordt, terwyl het gezegde Steeltje, daar
de Bloem met dit Vrugtbeginzel op rustte, uitzwel?
tot eene Vrugt, die de grootte en figuur
van eene middelmaatige Peer heeft , van een
roode, geele of gemengelde Kleur. Dezelve
heeft een wi t , Spongieus , Vezelig Vleefch ,
dat Sappig is, en ryp zynde van eene Wynach-
tige, zuur zoete, zeer aangenaameSmaak, doch
anders wrang en de Tanden eggerig maakende.
Men zuigt ’er gewoonlyk het Sap uit, en werpt
dan, het geen niet fmelten wil, weg: doch fommi-
geneeten degeheele Vrugt op. D e Dop der Noot
bevat eene zeer brandige vergiftige Olie, waar
door de geheele Mond van een onvoorzigtigen
Proever ontfteekt , zwelt en met groote Pyn
Velletoos wordt. Als men zulk een Noot aan
de Kaars houdt, geeft dezelve een Konfrig Vuurwerk
uit; doordien de daar in beflooten verhitte
Lugt, tevens uitgefpannen, de brandende Olie
naar alle kanten doet uitfpatten, De Pitten zyn
zeer
van den Grond dit verfchil veroirzaaken, De Eikeboomen,
by voorbeeld, komen in onze Gewesten nooit tot die zwaarte
en hoogte als in de Bergagttge Landftreeken van Dui^fchland
sn hoogei op naar de kant van Moskovie,
zeer wit, met een bruinachtig Vliesje Q V e t t o o - ^ ^
gen, mals en zoet. De Ingezetenen der Kari- ^
bifche Eilanden en van de nabuurige Vaste Kust, Hoor d-
fnyden deeze Nooten met een Mes door, nee-ÏTUK'
men de Pitten daar uit en leggen die in k o u d ^ ^ ^
Water, waar na men dezelven veilig kan eeten,
en dus zynze misfehien Smaakelyker dan alle andere
Nooten. De Nooten worden ook wel gebraden,
en onder ’t Nagerecht opgezet, wanneer
zy fmaaken als Karftengcn. Men kan ’er
een foort van Chokolaad van maaken, die niet
onaangenaam is. De grootte en Kleur baart
Verfcheidenheden , welken fommigen voor by-
zondere Soorten tellen, doch my is dit zo niet
yoorgekomen, zegt de Heer J a c q ü i n .
Deeze Autheur hadt het gemelde nu onlangs
ten naauwkeurigfte in de Westindiën waargenomen
, alwaar men deezen Boom op de Franfche
Eilanden overvloedig vindt. De Indiaanen, zegt
Ro c h e f o r t , maaken ’er een Drank van ,
die weinig minder is, van aangenaamheid en Perkte
, als onze Franfche W yn. De Noot geeft door
braaden een Olie uit, welke zeer dienflig is om
de Lykdoorens aan de Voeten weg te neemen.
Uit onze Volkplantingen krygen wy genoeg van
deeze drooge Nooten , en federt eenigen tyd
zyn zo' veele Flesfchen, waar in men de Appelen
van deeze Boomen hadt laaten groeijen, en
dan dezelven met Liqueur gevuld, om ze te
bewaaren , herwaards overgezonden , dat men
die thans weinig acht. Ik heb ’er eene met drie 3
C c 4 eene