II.
A fdeel.
II.
H dofd-
STUK.
Olyf-
Olife
per en Zout eeten. Zy zyn wrang en dienen
’ op zig zelf niet tot Spyze.
De Olie, die uit de Olyven geperst wordt,
is van veel algemeener gebruik en nuttigheden.
Z y verfchilt niettemin grootelyks naar
den aart der Olyven, het Land en de Grond
daar zy groei jen, en naar de manier, op welke
zy behandeld wprden. De witte, dunne,
zagte, zoete Olie wordt uit rype Olyven; dc
groene , wrange of bittere Olie uit onrype
geperst. Men begrypt ligt, dat hier tusfchen
een menigte van middelfoorten zyn, die meer
o f min naar ’t geele o f naar ’t groene j trekken.
De zoete Olie is ongemeen verzagten-
de en Pynftillende: des tot een Geneesmiddel
in veele Gevallen dienftig , hoewel haar over.
maatig gebruik de Lighaamsdeelen grootelyks
verflapt en de Spys-Verteering hindert, ver-
oirzaakende Walging en Braaken. De wrange
Olie, Omphacium genaamd , meestal met by-
voeging van groene Takjes, Bladen of Knoppen
der Olyfboomën geperst, is een dik Lym-
agtig Sap , hetwelke oudtyds van de Worfte-
laars gebruikt werdt om hunne Lighaamen te
beftryken, eer zy in ’t Perk traden: dan, met
hun Zweet vermengd en opgedroogd, werdt
het van hunne Lighaamen afgefchrapt onder
den naam van Strigmenta, die men verkogt,
tot uitwendig gebruik, tegen de Barften, Kloo-
ven en Gezwellen, zo uit Winterkoude als
anders , in verfcheide Lighaams - deelen. De
zoezoete
O ly f‘ Olie komt , gelyk men weet , 1 % ^ ,
de meefte Zalven en wordt ook op zig zei- IL
w o-ebruikt tot het maaken Van famengeftel H oofd-
de Oliën De Droefem der gemeene O ly f * *™
Olie is insgelyks een verzagtend , oploslènd
Middcl , voor uitwendige Ongemakken. In
Kalk gemengd zegt men dat hy de Muuren,
daar mede beftreeken, niet alleen voor Vog-
tigheid o f doorflaan , maar ook voor Onge-
diert bewaart.
De overige nuttigheden van deezen Boom^oiyjrea-
gaa ik voorby. Alleen zal ik ten opzigt van
het Hout opmerken , dat hetzelve zeer fraay
groenagtig geel met zwart gewolkt is en geaderd
, hebbende een aangenaamen Reuk , en
laaiende zig '/eer fehoon polyften : des het
óok van de Schrynwerkers gezogt wordt, tot
het maaken van Kistjes en Kabinetten. Geen
Boord is ’er , in wiens Hout de Natuur meer
Spoelingen maakt, vooral in dé Wortelen,
door'het verwonen van Beeldjes , Landlchaphs
en Ruinen , gelyk in de Florentynfche Stede
Steenen , of in het zo berugte Steden-
Hout (*). Men heeft ’er een Tabaks-Doos van gezien,: die in fraaiheid de fchoonfte Plaa-
ten van Egyptifcheri Boomagtigen Porfierfteen
overtrof. De harde Winter van ’t jaar 1709
deedt
(*) Zie het U. Deel der Uitgezogte Verhandelingen, bladz,
636. en UI. De e l , Pl. XXI.
II. DEEL. II. STUK,