t l
Afdeel*
I.
Hoofdstuk*
Ziekten
der Boomen.
befloöten, dat de meefte Palmboomen van hon-
derdtwintig tot vierhonderd en fommigen tot
duizend Jaaren kunnen leeven, hoedanigeö
men ook in zyne Familiën van Karftenge- Linden
en Pynboomen vindt, rekenende dat ’er
nog anderen zyn,', wier Leeftyd zig tot vierduizend
Jaaren en daar boven uitllrekt .(*)•
' Gelyk de Boomen ten opzigt van hunne
Struöuur, van hunne Groeijing , Voortteeling,
als ook van hunne Sterflykheid, en in andere
opzigten, met de Dieren eenige overeenkomst
hebben , zo zyn zy ook aan dergelyke On-
gefteldheden , als dezelven, onderhevig. Men
ziet ze fomtyds; kwynen, uitteeren en fterven»
zonder eene blykbaare oirzaak , die dan ge-
zogt moet worden in de Grond , welke hun
een onbekwaam , te fpaarzaam , o f te overvloedig
Voedzel uitlevert. Het zelfde wordt
jn de Menfchen en Dieren waargenomen. Dat
de Bladeren geel worden , is een Voorteken
van deeze Ziek te , die dikwils gepaard gaat
met eene verrotting , uitdrooging o f bederf
der Wortelen. Het bloot liaan voor den
Noorden Wind o f de zogenaamde Zee-Vlammen
in ons Gewest, doet de Boomen niet
minder treuren , en belet derzelver Groeijing
niet alleen , maar inzonderheid de Vrugtdraa-
ging* Sommigen zyn eene uitvloeijing van
Wa-
(VJ Famill. des Plante:, Preface p. CCXXtij.
D E R B O OME N .
Waterige Sappen , Gom o f Harst, uit den IR
Stam en Takken onderhevig; ’t welk wel als Ar° BEL-
eene Kwaal aangemerkt.kan worden, maar dieHoofd-
pns de heeriyklle Gommen en Harlten, ge- »tu k* *
lyk de Mastik , Wierook, Myrrhe, Terpen-
thyn en dergelyke Droogeryën meer , uitlevert.
De Kanker der Boomen is een gevaar-
lyke Kwaal, die in dezelven , gelyk in de
Menfchen, uit eene inwendige en verborgene
oirzaak ontftaat, en daar mede zo veel overeenkomst
heeft, dat men zulk een Boom ,
met het Kwaad uit te fnyden, zelden daar
Van geneezen kan, dewyl het zig op andere
piaatlèn op nieuws openbaart* Zonderling is
’t , dat de Kankerige Boomen dikwils in Vrugt-
baarheid de Gezonden overtreffen , brengende
zeer goede Vrugten voort. Die Kwaal, welke
men het Vuur in de Boomen noemt, is ,
door haaren voortloopenden aart, ook veel mes
de Verfterving in de deelen van ’t Menfehe-
lyk L’ighaam overeenkomftig , en niet te helpen,
dan door het affnyden der aangeftoken
Takken. Even als in de Huid der Menfchen
en Dieren fomtyds Wormen groei je n , die
veel nadeel doen; zo heeft men ook een Bast-
Worm in de Boomen. Dit zyn kleine witte
Wormpjes , die tusfchen de Bast en het Hout
huisvesten , en den Bast van, binnen afknaa-
g en, komende meest voort op plaatfen, daar
dezelve gekwetst is of geborlten. Zy kunnen
de Boömén doen kwynen en lier ven. Voort*
B 2 it
H. Déél, h, stincd