2 7 6 A g t m a h n i g e B o o m ë n .
II. en aan de kanten als uitgegulpt, zittende over-
* hoeks aan de Looten. De Bloemen fchynen
Hoofd* agt Meeldraadjes te hebben in een viertandige
stuk. Kelk, gelyk het Kenmerk is van dit Geflagt. Zy
zitten boven aan de Looten of Takjes, en on'
der aan dezelven komen hier en daar puntig
Olyfachtige Vrugten voort, waar van eenigen,
in de Tekening , geel, anderen donker paarfch
gekleurd zyn , en de Schors van het Takje
graauw. Voor ’t overige weeten wy niets daar
van, dan dat de Inlandfche naam Machiela - Ma-
rom , en by de Rortugeezen Foei. de Cawecienha
opgeven wordt te zyn.
M e l i c o c c a .
De Kenmerken van dit Geflagt beftaan in
eene vierbladige Bloem, wier Blaadjes omgeboo-
gen zyn beneden de Kelk , die in vieren gedeeld
is : de Stempel eenigermaate Schildachtig
en zeer groot. De VrugtPruimachtig, met eene
taaije Schil.
. i. De eenigfte Soort ( i ) voert den naam van
Ujuga!6a Amerikaanfche Nooteboom met gewiekte in twee-
Tackboonugu verdeelde Bladen, by C o m m e l y n , en
uit de benaamingvan P l ü k e n e t i u s blykt,
dat ’er byhangzels zyn aan de Rib der Bladen.
De
( i ) Melicocca, Syst. Nat. XII. Tom, II. Gen. +73, pj-
166. Melicoccus bijugatus, JAC^ %dmer. log, T, 72. Meli-
coccus Sic, Erown. Jam. 210. Nux Américana &c. Pluk.
*ilm, 265. T, 207, f, 4, Co.MM, H m * 4»>Jï, I. p, IS5, T, 54.
De laatffce zegt , dat de Hollanders hem T f i c k ? ^
boom heeten. Volgens den bynaam haan ’er VI i I/
doorgaans twee paar Bladen aan ééne Rib of H oofd«
Steel. De Heer J a c q u i n zegt, dat dit Ge-STUK*
was in de Bosfchen by Karthagena in ’t wilde
groeit, en op Kurasfau gemeen is in de Hoven,
doch op Jamaika zeldzaam; wordende de Vrugten
, van wier zoetheid de Boom zynen naam
heeft, van de Spanjaarden Monnos, van de Hollanders
Knippen genoemd.
Het is een hooge, Takkige, fraay gekroonde
Boom, met Bladen als gezegd is. De Bloemen
komen by Trosfcn aan ’t end der Takjes voort:
zy zyn klein , witachtig, en van eene zonderlinge
gehalte. Van fommige Boomen geeven de
Bloemen een zeer aangenaame Reuk , welken
de Kurasfauwers Mannetjes-Boomen noemen,
zeggende dat die geen Vrugt voortbrengen: van
anderen hebben dezelven in ’t geheel geen Reuk ,
en deeze noemen zy Wyfjes -.Boomen, welke
Vrugtbaar zyn. Aan ieder Tros komen by de
dertig Vrugten, die rondachtig zyn , omtrent een
Duim dik, hebbende een groene, droogeSchil,
waar onder het Vleefch geheel los zit, hetwel-
k e , daar uit genomen zynde, in alle opzigten
naar het Doijer van een klein Hoender-Ey ge-
lykt. Het is Lymerig en eetbaar, zoet met een
weinigje zuur en wrang gemengd. Dë Ingezetenen
des Eilands -doen den Bolfter van deeze
Vrugten , die tusfehen de Tanden fteekende ,
in twee hukken fpringen, en dan de bovenhe
S 3 helft