n,
A fdeel.
vul.
H oofdstuk.
Jialf'm
V A A
£ukk*.
„ Met één woord: de Vrugten van den Balfem
van Gilead- en van den Opobalfamum - Boom
„ van A l p i n u s zyn volmaakt de zelfden; de
„ Blaadjes elkander zeer gelyk, en de Knoppen
j, van beiden geeven Balfem uit. Het is waar-
,, fchynlyk > dat A l p i n u s de Bloemen nooit
,, gezien heeft, maar dat dezelven ’er, uit het
„ verhaal van anderen, bygevoegd zyn. Hier
,, uit maaken wy op , óf dat het Planten van
„ een en de zelfde Soort zyh, o f dat ’er piet
i, meer verfchil in plaats heeft , dan tusfcheri
i? de Jasminum Officinale en grandiflorum , of
„ tusfchen dé wilde en tamme Nigella , en
„ dat zy beiden den zelfden Balfem , in meel*
„ of minder veelheid, vóórtbrengen.”
Het is nogtharis naauwlyks te gelooven, dat
die Afbeelding van A l p i n d s valfch zou zyn,
wanneer men derzelver overeenkomst in aanmerking
neemt, met de befchryving, welke hy daar
van geeft; te minder, dewyl F o r s k ü o l , in
zyne B r ie f, de echtheid van die Afbeelding
bevestigt. „ De Balfem (zegt A l p i n o s) is
„ een Rankdraagend Boompje, ’t welk terhoog-
„ te van de Elhanna o f Ligufter of Cytifus op-
„ groeit (*) , draagende zeer weinige Bladen
„ naar die van Wynruit gelykende, doch niet*
„ gelyk D i o s c o r i d e s zegt, witter dan de-
„ zeif
*) BFLLONIUS die dit Gewas in de Tuin der Ballèmboo*
men, te Materea by Kairo in Egypte, befehoiiwde, geeft ’es
de hoogte van twee of drie Ellen aan,
„ zelven, maar veeleer naar de Bladen zwee- II.
„ mende van den Maftikboom, te wecten, w i t - ^ ^
„ achtig groen en nooit verwelkende. Deszelfs hoofd-
„ Hout fchynt Gommig en ligt te zyn , van stuk-
„ buiten roodachtig , welke Kleur ook de T a k -^ ^ ” *'*'1
„ jes hebben, die lang en dun en regt zyn, met
„ weinige Bladeren zonder orde bezet. Drie
„ v y f o f zeven Blaadjes Kaan aan een middel-
„ rib, op de wyze der Bladen van den Maftik-
,, boom. De Takjes zyn welriekende en zo
„ Gommig, dat z y , wanneer menze behandelt,
„ vast aan de Vingers kleeven. Hy draagt klei-
„ ne witte Bloemen , zeer gelykende naar die
,, van de Acacia, drie by elkander als eenZon-
„ nefchermpje , zeer welriekende, doch die
„ Geur is kort van duur. Hier op volgen geele
,, Zaaden,in rcodachtig zwarte Blaasjes vervat,
niet minder welriekende, en van binnen een
„ Honigachtig geel Vogt bevattende, dat bitter-
„ achtig van Smaak is en een weinig fcherp cp
„ de Tong. Zy hebben de gedaante en grootte
„ der Vrugten van den Terpenthynboom, zyn-
de in ’t midden dik en aan de enden puntig.
„ Zy hebben den Reuk van Opobalfamum , ’t
, welk in de Zomer uit de infnydingen van den
, Bast zypelt, en in de eerfte opflag wit is van
Kleur , wordende vervolgens groen , dan
, Goudgeel en eindelyk eene Honigkleur aan-
, neemende., Uitzypelende is het dun, wor-
3J dende vervolgens troebel, dan wederomheK
T „ der,