A fdeel B evo o rens hadt 011ze Ridder den Boom, daar
T x ,L' dceze Nrogery van komt , door het famenloo-
Hoofp - pen der Ribben van het Bladf eer diedenGrond-
sTtnr. Iteun raakten , onderfcheiden : doch befpeurd
casfis, hebbende, dat zulks niet zeker ging, is zyn’ Ed.
B“ m' tot deeze bepaaling gekomen. Hy betrekt hier
toe den geduurig bloeije-nde Kaneelboom van den
Heer J. B u rm a n k ü s , met dunnere fpitfs
Bladen. W y hebben gezien, dat onze Hoög-
leeraar geheel in ’t onzekere was, o f deeze dan
die andere, beiden in 't Kruidboek van H e r -
ma n n i i s onder den zelfden naam gevonden,
tot den echten Kaneelboom i behoorden : zo dat
zyn Ed. eerst zegt te meenen, dat deeze laatfte
yan een Wild en ilegterSoort zy:; kort daarop in
twyfel Raat of het ook “Mannetje en Wyfje ware:
en daar aan volgen laat: ,, Wat ’er van z y ,
„ dit is ook een echte Kaneel, (hoewel mis-
,, fchien zo voortreffelyk niet als.de eerfle,)
„ gelyk derzelver Kruiderige aangenaame Reuk,
„ in de gewreeven Bladen, blyken doet. Van
„ het eerfle verfchik dit Gewas, dat het de Bla-
,, den veel kleiner, fmaller, ipitfer, van oude-
,, ren blaauwachtig, byna altoos twee tegen el-
„ kandei over heeft, en de Bloemen niet langs
„ de Steden o f Takjes verftrooid, maar aan den
}) "Top veelen by elkander gevoegd, die op de
„ volgende manier voortkomen. Uit een Buis-
„ achtige, langwerpige, cenbladige Kelk, die
„ aan den rand in vyven is verdeeld , ontfprinot
„ een enkelde Trechterachtige Bloem, in vy-
„ ven
„ ven gefheeden, mét v y f Meeldraadjes van de II.
„ zelfde langte als de Bloem , en een enkelen
,, geknopten Styl. Het Vrugtbeginzel, bene- Hoofd»
„ den de Kelk , wordt eene genavelde Bezie, STUK-
„ die eenzaadig is en rondachtig” . c ü fiT
Dit verfchilt zeer van de opgegevene Kenmer
ken van dit Geflagt. Het Vrugtbeginzel behoort
in de Laurieren tot den Styl, en is dus ver boven;
hier zou het beneden de Kelk zitten, waar
van , zo min als van de Vrugt, ik in het afge-
beelde Takje eenig blyk befpeur , en die van
den Laurierboom is eene fpits Eyronde, geensz
i n s genavelde of gekroonde Bezie. Indien het
in bedenken kwam , o f deeze niet het Mannetje
zyn mogte , dan zou men denken dat die
Bloemen, waar in zig geen het allerminfte blyk
vaneen Vrugtbeginzel vertoont , onvrugtbaar
waren. Ook verzekert L in nasus thans, dat
de Kaneelboom tweehuizig zy (*).
Onze Hoogleeraar is over dit Stuk , door
een Engcllch Heer, T a y l o r W h i t e genaamd
, nu zestien J aar geleeden , onredelyk
gehavend ( f ) . Deez’ zegt, dat het geduurig of
altyd bloeijende te zyn , waar van de Heer
B u r m a n n u s Ipreekt, ontwyfelbaar tot beiden
behoor en moet: dochhy begrypt niet, dat het dus
on-
(*) Laurus Cinnamomum dioica. Mant, uit.
f f 5 \ Discoiirfe on the Cinnamorri, Casfia or Caneila, hy
Taylor Wh te Efq. F. R. S. Philofoph, Tranfacl. VOL*
L, Part. II. for 1758. p. 860.
x 5