het afwijzend hoofdschudden eens Moslemschen Derwisch niet
verwonderen. Nogtans een eerste gesprek met deze lieden is
reeds m staat om hun den boozen grond van het bedorven hart,
en dien ten gevolge het vruchtelooze van al hunne goede werken
aan te toonen; de rust, waarin ze door het slaapgift van
MOHAMMED zijn gedompeld, wordt verstoord, het toegeschroei-
de geweten wordt weder opengerukt en de teleurstelling, waarin
deze ontdekkmg hen moet brengen, kan en zal krachtig me-
dewerken om hen tot God te doen roepen: //wat moet ik doen,
opdat ik zalig worde p”
De Sjech en zijne omzittenden bragten veel in tegen het
lakenswaardig gedrag der Oostersche Christenen, zooals ze dit
in hun land gedurig voor oogen hebben. Dit gaf aanleiding
om hen over de noodzakelijkheid van een nieuw hart te spre-
ken, de //wedergeboorte zonder welke niemand het koningrijk
Gods kan zien;” en over het onderscheid tusschen naam-Chris-
tenen en de wäre belijders van onzen h e e r , een verschil dat
te eerder werd verstaan, aangezien ook onder de Muzelmannen
hetzelfde wordt gevonden. Eindelijk besloot ik het onderhoud
met het uitdeelen van een traktaatje in de Arabische taal: //de
Wet en het Evangelie”, waarvan ik, tot mijne niet geringe
blijdschap, eenige exemplaren bij mij had.
Zal het eenige vrucht dragen?
Gode alleen is het bekend. Hem zij het opgedragen.
Gij weet echter, mijn vriend! welke zwarigheden den Mo-
hammedaan in den weg zijn, om j e z u s C h r i s t u s als zijn Za-
ligmaker te belijden. De Koran straft iederen afvalligen Moslem
met het zwaard: deze wet is onverbiddelijk, en de Sultan
zelf is haar handhaver. Wat zal de overtuigde leerling van
den valschen profeet doen? Hem afzweren? Daarmede valt
zijn hoofd, en verliezen zijne weduwe en kinderen al zijne be-
zittingen. ’t l s waar, van het eerste oogenblik dat het Evangelie
door den gezegenden Voorganger- en Leidsman onzes ge-
loofs is verkondigd, zijn Zijne discipelen, gelijk Hij zelven,
vervolgd en gedood geworden. Duizenden en tienduizenden
hebben hunne belijdenis van Zijnen Naam met hun bloed moe-
ten bezegelen. De Heer heeft hun kracht gegeven om over
zwaard en vuurvlammen te triumferen. Maar hij heeft ook
de harten der vervolgers omgekeerd, en aan de Staten vrede
geschonken en mogendheid, die naar Hem zijn genoemd. Groo^
heeft Hij ze gemaakt en heerschappij gegeven over de volken der
aarde, opdat ze met magt en kracht Zijn Evangelie over de
geheele wereld zouden brengen. Beantwoorden de Evangelische
volken aan die hooge roeping? Yerblijdende antwoorden klinken
ons van honderde groote en kleine zendelinggenootschap-
pen te gemoet. Waar Christenen vervolgd worden, geschiedt
het mogelijke, om door geoorloofde middelen de vervolging te
stuiten en de discipelen te beschermen. Maar ach ! er is een
groot millioenental, hetwelk daarop eene droeve uitzondering
maakt. Tot den volgeling van m o h am m e d dringt de //blijde
boodschap” niet door. De magt der Türken is wel aan het
instorten, het rijk van den //Beschermer” der zoogenaamde
//geloovigen” wankelt, en wordt slechts door den naijver van
Christenmogendheden opgehouden ; maar zijn bloedig zwaard
is nog uitgetrokken even als weleer, uitgestrekt jegens iederen
Muzelman, die den naam van c h r i s t u s dürft aan te roepen.
Mij is het een raadsel, vol van duistere geheimen, hoe het
magtige Christen-Engeland, het Evangelische Nederland, Pruis-
sen en andere Protestantsche Staten tot hiertoe met zooveel
schuldige onverschilligheid dien toestand hebben kunnen aanzien.
Voor China’s heidenen werd op de rondreis van eenen g ü t z u a e f
het geheele Westen van Europa tot Evangeliearbeid opgewekt.
Om de Evangelievrijheid van enkele individúen heeft men Brit-
tanje’s leeuw brieschend zien oprijzen. De stormachtige en zan-
dige uithoek van Z. Afrika, en vele der eilanden in den groo-
ten Zuider Oceaan zijn met ' zendeling op zendeling voorzien
geworden. Slechts tot den Mohammedaan komt de Evangeliebode
niet! Is dan de Mohammedaan van Gods genade verworpen?
Is Turkije gevloekt? Zijn hare millioenen Moslemsche onder-
danen het niet waardig om ze het Evangelie te brengen? Heeft
c h r i s t u s aan hunne verlossing geen deel ? Hebben ze geen
regt op zijn verzoeningsbloed? Ach, hoe groot is onze schuld,
dat wij hen zoo weinig hebben gewaardeerd, voor wien c h r i s t
u s is gestorven op het kruis. Men vrage niet: wie zal ons
den steen van het graf afwentelen? Wie zal het verbod den
Koran, het zwaard den Sultan ontnemen ? Zijn niet even
groote zwarigheden in alle deelen der wereld het Evangelie
tegen? Wij weten immers, //dat wij den strijd niet hebben
tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden, ■ tegen de
magten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis