Uit mijnen wensch, om op Tabor's top een paar uren aan
stille overdenking toe te wij den, bemerkt gij, dat ik dezen
berg houd, voor den //heiligen berg1)" waarop Gods Zoon in
de tegenwoordigheid der drie bevoorregte discipelen verheer-
lijkt werd2). Ik moet er echter bijvoegen, dat de oude over-
levering en de bijzonder ge'isoleerde ligging van dezen prächtigen
berg3) , daartoe mijne eenige gronden zijn. Kan iemand
mij bewijzen, dat de Heiland volgens Markus Y I I I : 27—IX :
2, 80, 33 niet hier, maar ergens op eenen berg in de nabij-
heid van Cesarea Philippi is verheerlijkt geworden, gelijk som-
migen het meenen te verstaan, ik ben bereid mijn gevoelen op
te geven. Het bestaan eener vesting op den Tabor-top in de
dagen van onzen Heer is echter geene zwarigheid tegen de iden-
titeit van den berg; want terwijl deze vesting zieh op het meer
oostelijk gedeelte van den top bevindt, kon het Hemels che too-
neel zeer wel plaats grijpen aan de westzijde, of iets lager op
een der plateauvormige plekken van de bovenhelling. Boven-
dien, wat door de drie Apostelen werd gezien, kon wel voor
het gezigt van andere menschen verborgen blijven, ofschoon deze
op geen grooten afstand van daar verwijderd waren. E l i s a en
zijn jongen op den heuvel van Dothan en s a u l u s en zijne reisge-
nooten op den weg naar Damascus geven ons immers van zulk een
zien door sommigen en niet zien door anderen een voorbeeld 4) ?
Het was drie uren in den namiddag, toen ik met mijn’ gids
den berg afklom. Er lag nog een afstand van 5 uren tusschen
ons en Tiberias; alle haast Avas dus noodzakelijk. Yolgens barometrische
metingen van andere reizigers is de Tabor 1905
voet hoog. De afdaling aan de N.zij de kan echter niet meer
dan 600 voet bedragen, daar de gol vende vlakte, waarin men
tusschen het eiken lommer nederkomt, reeds op eene aanzien-
lijke hoogte boven het peil der Middellandsche Zee is gelegen.
Den welbekenden weg volgende van den voet des Tabofs-berg,
voorbij de ruíne van het Kruisvaarders-kasteel et-Tousjar, waar
alle maandagen de koopers en verkoopers van de omliggende dorpen
bijeenkomen op eene alsdan gehoudene markt, en waar in vroe-
gere dagen de groote karavanen van Damascus, halt hielden,om
zieh van hier in tweeen te verdeelen, de eene helft naar Jeruzalem
en de andere naar Cairo — eene plaats waar de plelgrims
oudtijds den Arabieren 66n rijksdaalder toi hadden te betalen1),
dezen weg volgende, zeg ik, naar het dorp Kefr-Sabt, begon
langzamerhand de zon te dalen, en zonk eindelijk achter ons
in het gebergte weg. Yan het Galilesche meer was sedert het
verlaten des Tabor1 s niets te zien. Ons pad voerde over eene
langzaam klimmende vlakte, die.nimmer scheen.te zullen ein-
digen. Soms dacht ik, däär zie ik de laatste hoogte; maar
als wij die nader bij gekomen waren, bleek er steeds nog meer
rijzing achter verborgen te zijn. ’tWerd nu reeds donker,
en nog niets was er van het meer te zien. Maar plotseling
lag het voor mij, toen ik aan den rand van het gebergte gekomen
, ongeveer duizend voeten op Tiberias, aan den oever van
den eilen waterspiegel, neder zag. Het gezigt was eene wäre ver-
rassing na een lang verbeiden. De gedachte echter aan j e z u s
wonen, wandelen en weldoen aan deze oevers, die nu met eenen
zachten sluijer van nachtelijke onzekerheid waren bedekt, ging
mij door merg en been. Nog een uur van steil en moeitevol
afdalen tusschen ruwe lavabrokken volgde. Toen waren wij
te Tiberias. Maar waar stond de tentP Dat kostte mij nog
een tijd lang dwalens en zoekens, buiten de stad zoowel als
door het doolhof van ru'inen in de stad, tot dat ons eindelijk
een Bedou'in teregt hielp en aan den oever van het meer bragt,
aan de Z.zijde der stad, waar de tent stond opgeslagen. Weder
eene reis van 14 uren, met veel op en afklimmen over bezwaar-
lijke bergpaden. Ik behoef u niet te zeggen, hoe vermoeid ik
op mijn reiskarpet nederviel!
Maar gelijk de zon nimmer grooter verkwikking aanbrengt
dan nadat de hemel lange dagen met wolken is bedekt geweest,
gelijk de rust nimmer zoeter is dan na het döorstaan van zware
vermoeijenis, zoo ook kan de reiziger in Palestina geen plekje
vinden, waar hij meer wordt verkwikt, na al zijn klimmen
over rotsen en bergen, al zijn worstelen met //de heidenen,
die het land vertreden” , dan aan den. oever van dit meer. Een
kalme morgenstond aan het strand der Galilesche Zee, als de
lucht nog niet is verhit, als de waterspiegel onbewegelijk is,
als de dorre bergen rondom het meer hunne verwoesting onder
het zachte nevel-purper der ochtendschemering verbergen, als