overleden, en de jonge Sjech, zijn löjarige zoon, was nog ge-
heel een kind. Maar de medelijdende gezigten en de gedienstig-
heid, waarmede deze zonen der woestijn mij bejegenden, had-
den iets natuurlijks, dat mij met aandoening deed opmerken,
hoeveel er nog zelfs in den woesten, half verwilderden mensch
overig blijffc, dat voortreffelijk is en zijnen Goddelijken oor-
sprong aanduidt.
Koffij werd terstond voor mij gemaakt, terwijl de tent werd
opgeslagen. Water begon reeds schaarsch te worden in deze
streek: de winterregens waren hier al sedert lang voorbij; maar
overvloedig deelden de Bedouinen ons van hunnen geringen
voorraad mede. Anderen hielpen de tent opslaan, zoodat ik
mij spoedig op mijn veldbed kon nederleggen. Nu was de
verzoeking der nieuwsgierigheid wel groot, daar zewelligt nimmer
met een reiziger zoo nabij waren in aanraking geweest;
doch toen ik hun beduid had, dat niets mij zoo noodig was
als rust, kwamen ze niet nader, zelfs niet den geheelen vol-
genden dag, toen de koorts nog bleef aanhouden. Met de
meest mogelijke veiligheid was ik onder deze arme Bedouinen
gelegerd. Toen ik eindelijk wegreed, speet het mij, dat ikhun
met kon te. kennen geven, hoezeer ik hunne oplettendheid en
gastvrijheid hoogschatte. Geloof intusschen niet, dat ik de
hand Desgenen voorbij zag, die mij aldus in den nood onder-
steunde en beschermde. Leed ik pijn en werd ik benaauwd
door koorts, er was toch weder veel om te verzachten en te
bemoedigen. Zoo b- v. woei er een verkwikkende koele Weste
wind, al den tijd dien ik hier was gelegerd. Hoe veel zwaar-
der zou het mij geweest zijn, indien er een sirocco had ge-
waaid, die mij het verblijf in de heete tent gewis zou hebben
verergerd. Ook in het bescheiden en vriendelijk gedrag der
Bedouinen moet ik dankbaar den vinger Gods erkennen.
Den derden dag na ons vertrek uit Gaza bereikte ik tegen
den middag Beit-Jebmn. In het Bedouinenkamp waren wij er
slechts 3 uren van verwijderd. Hersteld was ik niet; maar
door de genoten rust was de pijn dien dag dragelijk. Ik was
ook in staat, behoorlijke aanteekeningen te maken van de
ruinen, längs dezen weg gelegen, waaronder ik echter niets
vond belangrijk genoeg om u thans meé bezig te houden. Er
bleven nu nog 8 uren reizens naar Jeruzalem over, en mij
dacht, na gedurende het heetste van den dag te Beit-Jebrvn
te hebben gerust, in den namiddag nog een paar uren verder
te reizen, oni dan den volgenden dag eenen minder vermoei-
jenden toer te hebben. Beit-Netif wordt door e o b i n s o n zeer
geprezen als een reizigers-station, en däär meende ik dus voor
den nacht te kamperen. Een gids scheen mij nu onnoodig
toe. A l i ’s soldaten-manieren hadden mij tamelijk verveeld. Ik
was niet rouwig hem te Beit-Jebmn van verdere diensten te
ontslaan. Welnu dan, wij sloegen van het oud& Bleutheropolis
eene vallei in, die NNO en NtO loopt, en die mij toescheen
de groote weg van daar naar Nicopolis (JEmmaus) geweest
te zijn. Kudna en Deir Bubban bleven nu links lig'gen. Den
hoogen heuvel Tel-Jedeidek kon ik niet beklimmen, iets dat
mij almede van achteren berouwt; want het gezigt vau dit
verheven punt moet voor de topographische kennis des lands
zeer belangrijk zijn. Doch ik was door mijne ongesteldheid
er niet toe in staat. Längs heuvelhellingen met bouwsteenen ,
kolomstukken en soortgelijke oude overblijfselen als bezaaid, trok-
ken wij zeven kwartier uurs voort; toen wendde zieh de weg
naar het W. en ik bemerkte, dat ik dwaasselijk gehandeld had,
zonder gids op weg te gaan. Een pad, dat naar Beit-Netif
voerde, waren wij reeds voorbij en het duurde niet lang, of
wij bevonden ons aan het dorp ’Ajour, eene plaats geheel bui-
ten. den regten koers. Wij vroegen hier den weg naar Beit-
Netif-, maar ook dien misten wij. Eerst ging het steil van de
gladde rotsen naar beneden, daarna weder op, toen Z.waarts
om de kroon van eenen hoogen kegelvormigen heuvel, Tel-
Zakanya geheeten, en nu weder längs een ijzingwekkend voet-
pad af naar de diepe vallei Wadi-Sumt, hier bijna 20 minuten
breed1), aan welks overzijde een ellendig gehucht is gelegen,
dat onder den naam van Kefr-Zakamya het Caphar-Zacharia
vertegenwoordigt van s o s o m e n o s ’ Hist. Eccles. IX : 17. ’k Had
nu bijna 4 uren rondgedwaald en was Beit-Netif reeds een uur
voorbij. Hier besloot ik dan den nacht door te brengen en
troostte mij met de gedachte den volgenden dag slechts 5 uren
reis te zullen hebben naar Jeruzalem. Maar nog was mijn dwa-
len en doolen niet ten einde. De Sjech van dit dorp, een plaatsje
ver van den gewonen weg der reizigers gelegen, verzocht mij
de tent op te slaan aan de O.zijde van het gehucht; digt bij